donderdag 4 april 2024

De vluchteling als basis voor een nieuwe politieke horizon?

[Oorspronkelijk gepost in april 2023 op mijn blog kwestievansamen.be, intussen gearchiveerd wegens onredelijk gestegen kosten bij provider Versio.]

We beleven het einde van een tijdperk in de politieke geschiedenis van het Westen, het tijdperk van de burgerlijke democratie, gebaseerd op grondwetten, rechten, parlementen en de scheiding der machten. Dit model verkeert al lange tijd in crisis, de grondwettelijke beginselen worden steeds vaker genegeerd en de uitvoerende macht heeft bijna geheel en al de plaats ingenomen van de wetgevende macht, omdat zij zich tegenwoordig vrijwel uitsluitend bedient van wetsdecreten. Met de zogenaamde pandemie is een volgende stap gezet, in die zin dat wat Amerikaanse politicologen de Security State (veiligheidsstaat) noemden, gebaseerd op de strijd tegen het terrorisme, nu heeft plaatsgemaakt voor een bestuursparadigma dat we ‘bioveiligheid’ kunnen noemen en gebaseerd is op de volksgezondheid. Het is belangrijk te beseffen dat bioveiligheid qua doeltreffendheid en doordringendheid alle eerdere vormen van menselijk bestuur die wij hebben gekend, overtreft. Zoals we in Italië – maar niet alleen in Italië – hebben gezien, accepteren mensen zodra er een bedreiging van de volksgezondheid is zonder morren beperkingen van hun vrijheid die zij in het verleden nooit zouden hebben aanvaard. Dit heeft geleid tot de paradox dat het afzien van alle sociale relaties en politieke activiteit wordt voorgesteld als een voorbeeldige vorm van burgerparticipatie. (G. Agamben)

Epidemie als politiek is misschien wel de ideale kennismaking met het gedachtegoed van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben (° 1942), wiens bekendste werk, Homo sacer. De soevereine macht en het naakte leven (1998), al een hele tijd, met een bladwijzer halverwege, in mijn leesstapel ligt (en sinds vandaag opnieuw erbovenop). In het nawoord van Epidemie als politiek somt Tim Christiaens de vijf gevaren op waarvoor Agamben ons wil waarschuwen: “(1) de inertie van de noodtoestand, (2) de biomedische technocratie, (3) de digitale automatisering, (4) de ontwrichting van de maatschappelijke solidariteit en (5) de verdrukking van de aarde.”

Het boekje bundelt 17 korte teksten die Agamben tussen februari en december 2020 naar aanleiding van de coronacrisis en de daarmee samenhangende overheidsmaatregelen schreef en drie interviews met de filosoof uit dezelfde periode. De uitzonderingstoestand als het nieuwe normaal: de ondertitel geeft het overheersende thema aan. Toch zijn enkele stukken aan andere onderwerpen gewijd, zoals bijvoorbeeld Gaia en Chthôn, waarin Agamben een zowel op de Griekse mythologie als op de zogenaamde Gaiahypothese van James Lovelock en Lynn Margulis geïnspireerde oproep tot een ecologische levenswijze (of misschien correcter, levensopvatting) formuleert die – kort door de bocht geformuleerd – naast het leven (Gaia, de biosfeer) ook de dood (Chthôn, de thanatosfeer) in ere houdt:

Alles wijst erop dat de gelijkstelling van de grenzen van de biosfeer met het aardoppervlak en de atmosfeer niet kan worden volgehouden: de biosfeer kan niet bestaan zonder de uitwisseling met de chthonische thanatosfeer; Gaia en Chthonie, het levende en het dode, moeten in hun onderlinge samenhang worden beschouwd. Wat in feite in de moderniteit is gebeurd, is dat de mensen hun relatie met de chthonische sfeer zijn vergeten en hebben veronachtzaamd. (p. 106)

Brutale onheilsprofeet

Agamben is een omstreden denker. Ype de Boer (voorwoord) noemt hem ‘de criticus van de permanente uitzonderingstoestand’; voor Tim Christiaens (nawoord) is hij een moderne onheilsprofeet in de oudtestamentische traditie, vergelijkbaar met bijvoorbeeld Jesaja:

Op dezelfde manier overschouwt Agamben de hedendaagse wereld en ziet hij dat de bevolking zodanig in de greep is van publieke opiniemakers, politici en virologen dat niets anders meer tot haar doordringt dan harde, brutale boodschappen. Hij schotelt zijn publiek het worst case scenario voor van onze maatschappelijke toekomst, indien de bevolking alle coronamaatregelen zonder weerstand blijft aanvaarden. Door zijn lezers op zo’n gewaagde wijze aan te spreken, hoopt hij hen tot inkeer te brengen, opdat ze voor hun rechten en  vrijheden opkomen. Volgens Agamben worden die verworvenheden nu al te makkelijk afgestaan uit naam van de publieke veiligheid, net zoals de afgelopen twintig jaar de bevolking reeds allerlei rechten en vrijheden heeft afgestaan in de strijd tegen het terrorisme. (…) Door mensen brutaal te confronteren met de uiterste consequenties van hun eigen gedrag, tracht Agamben hen op een ander pad te brengen. (p. 109)

Mij spreekt Agamben vooral aan wanneer hij zich opstelt als criticus van de moderne tijd. Al in Homo Sacer (1998) had hij het over de toenemende rol die de uitzonderingstoestand in de moderne westerse samenlevingen speelt.

…de uitzonderingstoestand, dat wil zeggen: de pure en eenvoudige opschorting van de grondwettelijke bescherming. Wat dit aangaat zijn er overeenkomsten met wat er in 1933 in Duitsland is gebeurd, toen de nieuwe kanselier Adolf Hitler, zonder de grondwet van de Weimarrepubliek formeel af te schaffen, een uitzonderingstoestand afkondigde die twaalf jaar van kracht zou blijven. De grondwettelijke orde werd zo in feite terzijde geschoven, hoewel ze schijnbaar gehandhaafd bleef. (p. 10)

Het is dan ook geen wonder dat Agamben de coronamaatregelen, meer dan 20 jaar later, zag als een bevestiging van zijn analyse:

In de eerste plaats blijkt hier opnieuw sprake te zijn van de groeiende tendens om de uitzonderingstoestand als een normaal bestuursparadigma te gebruiken. (…) De andere factor, niet minder verontrustend, is de angstcultuur die de laatste jaren onder de mensen is verspreid en zich vertaalt in een reële behoefte aan een toestand van collectieve paniek, waarvoor de epidemie opnieuw het ideale excuus biedt. Zo wordt bij wijze van een perverse vicieuze cirkel de beperking van de vrijheid die door de overheden wordt opgelegd, geaccepteerd uit naam van een verlangen naar veiligheid dat is gewekt door dezelfde regeringen die nu ingrijpen om dat verlangen te bevredigen. (p. 25 en 27 – geschreven in februari 2020)

 

De epidemie toont duidelijk dat de uitzonderingstoestand, waaraan regeringen ons al lange tijd hebben laten wennen, in wezen de normale toestand is geworden. (p. 32)

Agamben stelt dat de democratische politieke paradigma’s steeds meer overgaan in een bioveiligheidsparadigma. Voortbouwend op Foucaults concept van ‘biopolitiek’ en op Ivan Illich (‘misschien wel de scherpste criticus van de moderniteit’) stelt hij vast ‘dat voor ieder individu de eenheid van de ervaring van het leven is doorbroken’:

Die ervaring was altijd tegelijkertijd zowel lichamelijk als geestelijk van aard, maar is nu uiteengevallen in een zuiver biologische entiteit enerzijds [die Agamben ‘het naakte leven’ noemt, gvh] en in een sociaal, cultureel en politiek bestaan anderzijds. (p. 73)

 

Het eerste dat de golf van paniek die ons land heeft verlamd duidelijk aantoont is dat onze samenleving in niets anders meer gelooft dan in het naakte leven. Het is duidelijk dat de Italianen bereid zijn vrijwel alles op te offeren om maar niet ziek te worden: hun normale levensomstandigheden, sociale relaties, werk, zelfs vriendschappen, liefdes en religieuze en politieke overtuigingen. Het naakte leven – en de vrees om dat te verliezen – verenigt mensen niet, maar verblindt en scheidt hen. (p. 31)

Een optimist kun je Agamben bezwaarlijk noemen:

Het gaat hier om het lot van de menselijke samenleving. Deze manier van denken lijkt in veel opzichten het apocalyptische idee van het einde van de wereld te hebben overgenomen van religies die nu in hun nadagen verkeren. Na de vervanging van de politiek door de economie, zal ook de economie nu moeten worden opgenomen in het nieuwe paradigma van de bioveiligheid, waaraan alle andere behoeften moeten worden opgeofferd. Het is legitiem om je af te vragen of een dergelijke samenleving zich nog wel menselijk mag noemen. Of kan een abstracte en waarschijnlijk geheel fictieve veiligheid op het gebied van de volksgezondheid het verlies aan zintuiglijke contacten, en van vriendschap en liefde, daadwerkelijk compenseren? (p. 68)

Toch lijkt de filosoof een uitweg te zien, of althans een opdracht die ons op weg kan helpen:

We zoeken naar een politiek die noch de vorm van de uit zwang geraakte burgerlijke democratie zal hebben, noch die van het technologisch-medisch despotisme dat op het punt staat haar te vervangen. (p. 12)

 

Het probleem schuilt in het beperken van de alternatieven tot democratie en despotisme. Het is noodzakelijk een andere vorm van politiek te bedenken die ontsnapt aan het eeuwige heen-en-weer-bewegen waarvan wij nu al tientallen jaren getuige zijn, tussen een democratie die ontaardt in despotisme en een totalitarisme dat ogenschijnlijk democratische vormen aanneemt. Van Tocqueville weten we al dat de democratie de neiging heeft te ontaarden in despotisme, en het is voor een oplettende waarnemer moeilijk uit te maken of we vandaag in Europa leven in een democratie die steeds meer despotische vormen van controle aanneemt, of in een totalitaire staat die zich voordoet als een democratie. De komende politiek zal zich buiten het bereik van beide moeten ontwikkelen. (p. 78)

Vluchtelingen in een wereldwijde burgeroorlog

In een bijzonder boeiend interview met het Griekse tijdschrift Babylonia (mei 2020), in het boekje herdrukt onder de titel Polemos Epidêmios, verwijst Agamben naar de etymologie van het woord epidemie. ‘Het begrip epidemie is in de eerste plaats een politiek begrip.’ We herkennen er het Griekse demos (volk) in. ‘Polemos epidêmios is bij Homerus de aanduiding voor een burgeroorlog’.

Wat we tegenwoordig duidelijk zien gebeuren is dat de epidemie het nieuwe terrein van de politiek aan het worden is, het strijdtoneel van een wereldwijde burgeroorlog – want het is duidelijk dat deze burgeroorlog een oorlog is tegen een interne vijand, een vijand die in ons woont. (p. 70)

In datzelfde interview gaat het over Agambens tekst Beyond Human Rights (1993), waarin hij het had over de historische transformatie van mens tot burger als gevolg van de overgang van soevereiniteit van goddelijke oorsprong naar nationale soevereiniteit. De mens-als-burger verwerft pas rechten binnen het kader van de staatssoevereiniteit. “De vluchteling”, aldus interviewster Dimitri Pouliopoulou, verwijzend naar Beyond Human Rights, “vormt het breekpunt tussen geboorte en nationaliteit, verbreekt de identificatie tussen mens en burger, en creëert zo een crisis in het dominante verhaal, in de triptiek van staat-natie-territorium”. Waarop Agamben:

En zoals Arendt had geschreven dat vluchtelingen in feite de voorhoede van hun volk waren, zo stelde ik voor de burger te vervangen door de vluchteling als basis voor een nieuwe politieke horizon, waarvan de urgentie nu onontkoombaar was geworden. (…) De pandemie heeft zonder enige twijfel aangetoond dat de burger is gereduceerd tot zijn naakte biologische bestaan. Op die manier is hij dichter bij de figuur van de vluchteling gekomen, tot op het punt dat hij er bijna mee samenvalt. (p. 75-76)

De vluchteling als een synthese tussen mens en burger: zou dat een aanzet kunnen zijn voor het nadenken over nieuwe politieke vormen?

G. Agamben, Epidemie als politiek. De uitzonderingstoestand als het nieuwe normaal, Starfish Books, Amersfoort, 2021.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten