donderdag 4 april 2024

Is Polen een Europese grootmacht in de maak?

[Oorspronkelijk gepubliceerd in april 2023, op mijn intussen gearchiveerde blog kwestievansamen.be.]

 

Meteen na de Russische inval in Oekraïne, intussen meer dan een jaar geleden, leende ik in de bibliotheek enkele boeken over geopolitiek, waaronder De wereld in 2100 (vertaling van The Next 100 Years), een werk uit 2009 van de invloedrijke Amerikaanse havik George Friedman, dat ik echter al na enkele hoofdstukken dichtklapte omdat het niet veel meer leek te zijn dan een bundeling baarlijke nonsens, bijeengesprokkeld door een hegemonialistische denktankfantast. Met name Friedmans voorspelling over Polen – ‘een nieuwe Europese grootmacht’ – vond ik goed een jaar geleden dermate onwaarschijnlijk, dat ik het boek maar liet voor wat het was. Dan liever ernstiger analisten, zoals Criekemans, Malfliet, Holslag, dacht ik toen.

Vandaag, amper een jaar later, lijken Friedmans voorspellingen helemaal niet meer zo vergezocht. Op basis van recente gebeurtenissen, opiniestukken, standpunten van westerse denktanks en opmerkelijke verklaringen van insiders en politici heb ik intussen een sterk vermoeden dat Friedmans De wereld in 2100 niet zozeer een denkoefening over mogelijke toekomstige ontwikkelingen was, wel veeleer een samenvatting van een strategische blauwdruk met het oog op de instandhouding van de Amerikaanse overheersing in Europa én (een noodzakelijke voorwaarde daarvoor) een definitief vernietigen van alle economische, culturele, politieke banden tussen Europa en Rusland. Geen futurisme dus, maar een plan, dat intussen stap voor stap uitgevoerd lijkt te worden.

De wereld in 2100 verscheen in 2009. Friedman voorspelt dat in de decennia volgend op 2009 in Rusland (zeker) en in China (waarschijnlijk) het staatsapparaat volledig in elkaar zal storten, met als te verwachten gevolg een uiteenvallen van deze landen in kleinere entiteiten. Ook zullen er wereldwijd – mede als gevolg van het verdwijnen van de twee Euraziatische grootmachten – vier nieuwe regionale grootmachten ontstaan: Mexico, Japan, Turkije en … Polen. Dat laatste land zal, aldus nog Friedman in 2009, de leiding op zich nemen van een nieuw ‘Pools blok’ (Polish bloc): een militaire alliantie met landen als Tsjechië, Slovakije, Hongarije en Roemenië. Polen zal, zo Friedman, opnieuw een Europese grootmacht worden, zoals ten tijde van de Pools-Litouwse Unie van de 17e en 18e eeuw.

In 1764 reikte de Poolse-Litouwse Unie net niet tot Smolensk in het oosten en tot de Dnjepr en Moldavië in het zuiden (bron)

Vervolgens voorspelt Friedman een aantal oorlogen die als gevolg van deze grote machtsverschuivingen zullen uitbreken. Een korte beschrijving daarvan is op Wikipedia te lezen. Wie dit stuk raadpleegt zal merken dat de correcties die Friedman in 2015 bij het boek aanbracht, geen wijziging van het Poolse scenario voorzien. Over dat Poolse scenario (plan?) wil ik het in de rest van dit stuk hebben. [1] Maar eerst een woordje over de auteur, George Friedman.

De private CIA

Wie is George Friedman? Iemand met eindredactie-autoriteit op Wikipedia noemt hem een ‘geopolitieke voorspeller’ en ‘strateeg voor internationale aangelegenheden’. In 2009, bij het verschijnen van De wereld in 2100, was hij de CEO van Stratfor, ‘een inlichtingendienst die vooral het bedrijfsleven voorziet van strategische analyses over geopolitieke aangelegenheden en internationale politiek’. Volgens een bekende boekensite wordt Stratfor ook wel de ‘Private CIA’ genoemd. Intussen heeft Friedman Stratfor verlaten en leidt hij de internetpublicatie Geopolitical Futures (‘Your Source for Geopolitics’). Hij schreef verscheidene boeken, waaronder recent nog The Storm Before the Calm. America’s Discord, the Coming Crisis of the 2020s and the Triumph Beyond (2020).

Voorheen kende ik Friedman enkel van een – in mijn ogen omineuze – toespraak die hij in 2015 bij The Atlantic Council hield, waarin hij een bijzonder cynische (en dus ongetwijfeld realpolitieke) visie op het Amerikaanse streven naar wereldhegemonie ontvouwt. Zonder verpinken en met zichtbare binnenpret (of is het schadenfreude?) verdedigt Friedman de verdeel-en-heers-strategie van de VS als de weg die het imperium ook in de toekomst moet bewandelen. (Klik hier voor een selectie van de meest markante uitspraken van Friedman, of hier voor de volledige versie.)

“The primordial interest of the United States, over which for centuries we have fought wars– the First, the Second and Cold Wars– has been the relationship between Germany and Russia, because united, they’re the only force that could threaten us. And to make sure that that doesn’t happen.”
George Friedman in 2015

Old Europe vs. New Europe (with a vengeance?)

Polen, een Europese militaire grootmacht? Hoe kan een serieus analyticus zich aan zulke onzin wagen, vroeg ik me goed een jaar geleden nog af. Het idee leek me potsierlijk, gezien de grote economische en politieke overmacht van Duitsland in Centraal-Europa. Maar enkele weken geleden schoot me deze gedachte te binnen: Wat als Friedman in zijn boek uit 2009 helemaal geen voorspellingen poneert, wel veeleer de strategische planning op middellange termijn van de Amerikaanse powers that be uit de doeken doet?

Welke aanwijzingen zijn er dan dat de VS inderdaad zou aansturen op een machtsverschuiving in Europa, ten voordele van Polen en Turkije en ten koste van bijvoorbeeld Duitsland?

  • In januari 2023 verhoogde Polen zijn defensiebudget van ongeveer 2,2 % tot 4 % van het BBP, het hoogste percentage van alle NAVO-landen behalve de VS.
  • Polen is al jarenlang vragende partij voor meer permanente militaire Amerikaanse bases in het land, terwijl in Duitsland de protesten tegen Amerikaanse bases jaar na jaar toenemen.
  • Uit heel wat mediaberichten blijkt dat de VS Polen wil helpen een van de sterkste legers van Europa te ontwikkelen (ter aflossing van Oekraïne? Van Duitsland?).
  • De toon die Polen tegenover Duitsland aanslaat, is de voorbije maanden merkbaar verscherpt, bijvoorbeeld in verband met herstelbetalingen voor de tijdens WO2 geleden schade.
  • Voor wie verder kijkt dan de mainstream media is het een publiek geheim dat er heel wat Poolse soldaten en officieren in Oekraïne ingezet worden tegen Rusland.
  • Via de media worden de geesten gekneed om aan het idee van een Pools-Oekraïense unie te wennen. Hier twee recente voorbeelden:
    • Foreign Affairs, maart 2023: It’s Time to Bring Back the Polish Lithuanian Union, door een senior fellow van The American Enterprise Institute.
    • Rzeczpospolita, 5 april 2023. In de Poolse ‘kwaliteitskrant’ verscheen een oproep van de socioloog en politoloog Tomasz Grzegorz Grosse (Univ. Warschau) om een Pools-Oekraïense republiek te stichten.

      (In de blogosfeer wordt de mogelijke aanhechting van (een deel van) West-Oekraïne bij Polen al langer besproken en becommentarieerd.[2])

En de klap op de vuurpijl: gisteren werd ik gewezen (hat tip: Steve A.) op deze recente toespraak van Viktor Orban, waarin hij het heeft over een plan om de machtsstructuren in Europa volledig te herzien, met Polen als machtigste spil van een toekomstig Europa. ‘The power structure in Europe is being restructured’, zegt Orban. Volgens hem wordt een economische unie voorbereid tussen Polen en Oekraïne (of wat daarvan overblijft na een mogelijke nederlaag tegen Rusland), wat natuurlijk enorme gevolgen voor het politieke, economische, militaire evenwicht in Europa kan hebben. Is het uit te sluiten dat zulke plannen uit de beproefde verdeel-en-heers-koker van trans-Atlantische strategen komen?

Viktor Orbans toespraak op 27 of 28 april 2023

Duitsland heeft sinds het begin van het Oekraïneconflict enkele serieuze opdoffers moeten incasseren: de sabotage van Nord Stream springt het meest in het oog. Wie zou er belang bij hebben dat Duitsland voor zijn energievoorziening op geen enkele manier nog bij Rusland terecht kan? Duitsland riskeert veel van zijn economische competitiviteit in te boeten wanneer het niet meer over de relatief goedkope Russische energie kan beschikken. De economische banden met Rusland zijn zo goed als volledig doorgeknipt, waardoor Duitsland de facto veel afhankelijker wordt van andere leveranciers, met name de VS, en economisch dreigt te degraderen van de Europese locomotief tot hoogstens nog een waterstoftrein.

20 jaar geleden namen Frankrijk en Duitsland – onder druk van de publieke opinie – openlijk afstand van de Amerikaanse plannen om Irak binnen te vallen. Wie herinnert zich niet de stemmingmakerij die daarop volgde, de openlijke scheldtirades (van Rumsfelds ‘Old Europe – New Europe’ tot Condoleezza Rice’s ‘Punish France, ignore Germany’, waaraan de zopas verschenen mei-editie van Le Monde Diplomatique een volledige pagina wijdt). Zes jaar later publiceerde Friedman De wereld in 2100. Heeft de VS uit de gebeurtenissen van 2003 de les getrokken dat, om het met Orban te zeggen, de machtsstructuren in Europa aan een grondige herziening toe zijn en mogen we de in de titel gestelde vraag letterlijk nemen? Is Polen een Europese grootmacht in de maak?


[1] Op de webstek van Geopolitical Futures lezen we overigens dat Friedman in juli 2021 nog steeds achter de voorspelling – de blauwdruk? –  met betrekking tot Polen (en daarmee onlosmakelijk verbonden, Duitsland) stond: “[… ] Germany is the most vulnerable country and will experience economic decline due to inevitable fluctuations in the export market. Consequently, by 2040, Germany will be a second-tier power in Europe. Other countries in Western Europe will be affected by its decline, leading Central Europe, and Poland in particular, to emerge as a major, active power.” Bijna woordelijk dezelfde voorspelling vinden we in de Stratfor Decade Forecast 2015-2025 uit 2015: “We expect Germany to suffer severe economic reversals in the next decade and Poland to increase its regional power as a result.”

[2] Zo ook de invloedrijke blogger Simplicius op Substack op 10 april 2023: “Poland sees the writing on the wall, the slow fall of Germany from power, the destabilization of the EU, and there it sees a huge opportunity to become ascendant as perhaps the premiere European power. Everything it is doing is from this perspective.” En over Turkije: “Poland has a lot in common with Turkey in that regard. Turkey became a very strategically critical part of NATO because of its position on the Bosporous, a key transit point that holds immense power to thwart entire empires.”

De vluchteling als basis voor een nieuwe politieke horizon?

[Oorspronkelijk gepost in april 2023 op mijn blog kwestievansamen.be, intussen gearchiveerd wegens onredelijk gestegen kosten bij provider Versio.]

We beleven het einde van een tijdperk in de politieke geschiedenis van het Westen, het tijdperk van de burgerlijke democratie, gebaseerd op grondwetten, rechten, parlementen en de scheiding der machten. Dit model verkeert al lange tijd in crisis, de grondwettelijke beginselen worden steeds vaker genegeerd en de uitvoerende macht heeft bijna geheel en al de plaats ingenomen van de wetgevende macht, omdat zij zich tegenwoordig vrijwel uitsluitend bedient van wetsdecreten. Met de zogenaamde pandemie is een volgende stap gezet, in die zin dat wat Amerikaanse politicologen de Security State (veiligheidsstaat) noemden, gebaseerd op de strijd tegen het terrorisme, nu heeft plaatsgemaakt voor een bestuursparadigma dat we ‘bioveiligheid’ kunnen noemen en gebaseerd is op de volksgezondheid. Het is belangrijk te beseffen dat bioveiligheid qua doeltreffendheid en doordringendheid alle eerdere vormen van menselijk bestuur die wij hebben gekend, overtreft. Zoals we in Italië – maar niet alleen in Italië – hebben gezien, accepteren mensen zodra er een bedreiging van de volksgezondheid is zonder morren beperkingen van hun vrijheid die zij in het verleden nooit zouden hebben aanvaard. Dit heeft geleid tot de paradox dat het afzien van alle sociale relaties en politieke activiteit wordt voorgesteld als een voorbeeldige vorm van burgerparticipatie. (G. Agamben)

Epidemie als politiek is misschien wel de ideale kennismaking met het gedachtegoed van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben (° 1942), wiens bekendste werk, Homo sacer. De soevereine macht en het naakte leven (1998), al een hele tijd, met een bladwijzer halverwege, in mijn leesstapel ligt (en sinds vandaag opnieuw erbovenop). In het nawoord van Epidemie als politiek somt Tim Christiaens de vijf gevaren op waarvoor Agamben ons wil waarschuwen: “(1) de inertie van de noodtoestand, (2) de biomedische technocratie, (3) de digitale automatisering, (4) de ontwrichting van de maatschappelijke solidariteit en (5) de verdrukking van de aarde.”

Het boekje bundelt 17 korte teksten die Agamben tussen februari en december 2020 naar aanleiding van de coronacrisis en de daarmee samenhangende overheidsmaatregelen schreef en drie interviews met de filosoof uit dezelfde periode. De uitzonderingstoestand als het nieuwe normaal: de ondertitel geeft het overheersende thema aan. Toch zijn enkele stukken aan andere onderwerpen gewijd, zoals bijvoorbeeld Gaia en Chthôn, waarin Agamben een zowel op de Griekse mythologie als op de zogenaamde Gaiahypothese van James Lovelock en Lynn Margulis geïnspireerde oproep tot een ecologische levenswijze (of misschien correcter, levensopvatting) formuleert die – kort door de bocht geformuleerd – naast het leven (Gaia, de biosfeer) ook de dood (Chthôn, de thanatosfeer) in ere houdt:

Alles wijst erop dat de gelijkstelling van de grenzen van de biosfeer met het aardoppervlak en de atmosfeer niet kan worden volgehouden: de biosfeer kan niet bestaan zonder de uitwisseling met de chthonische thanatosfeer; Gaia en Chthonie, het levende en het dode, moeten in hun onderlinge samenhang worden beschouwd. Wat in feite in de moderniteit is gebeurd, is dat de mensen hun relatie met de chthonische sfeer zijn vergeten en hebben veronachtzaamd. (p. 106)

Brutale onheilsprofeet

Agamben is een omstreden denker. Ype de Boer (voorwoord) noemt hem ‘de criticus van de permanente uitzonderingstoestand’; voor Tim Christiaens (nawoord) is hij een moderne onheilsprofeet in de oudtestamentische traditie, vergelijkbaar met bijvoorbeeld Jesaja:

Op dezelfde manier overschouwt Agamben de hedendaagse wereld en ziet hij dat de bevolking zodanig in de greep is van publieke opiniemakers, politici en virologen dat niets anders meer tot haar doordringt dan harde, brutale boodschappen. Hij schotelt zijn publiek het worst case scenario voor van onze maatschappelijke toekomst, indien de bevolking alle coronamaatregelen zonder weerstand blijft aanvaarden. Door zijn lezers op zo’n gewaagde wijze aan te spreken, hoopt hij hen tot inkeer te brengen, opdat ze voor hun rechten en  vrijheden opkomen. Volgens Agamben worden die verworvenheden nu al te makkelijk afgestaan uit naam van de publieke veiligheid, net zoals de afgelopen twintig jaar de bevolking reeds allerlei rechten en vrijheden heeft afgestaan in de strijd tegen het terrorisme. (…) Door mensen brutaal te confronteren met de uiterste consequenties van hun eigen gedrag, tracht Agamben hen op een ander pad te brengen. (p. 109)

Mij spreekt Agamben vooral aan wanneer hij zich opstelt als criticus van de moderne tijd. Al in Homo Sacer (1998) had hij het over de toenemende rol die de uitzonderingstoestand in de moderne westerse samenlevingen speelt.

…de uitzonderingstoestand, dat wil zeggen: de pure en eenvoudige opschorting van de grondwettelijke bescherming. Wat dit aangaat zijn er overeenkomsten met wat er in 1933 in Duitsland is gebeurd, toen de nieuwe kanselier Adolf Hitler, zonder de grondwet van de Weimarrepubliek formeel af te schaffen, een uitzonderingstoestand afkondigde die twaalf jaar van kracht zou blijven. De grondwettelijke orde werd zo in feite terzijde geschoven, hoewel ze schijnbaar gehandhaafd bleef. (p. 10)

Het is dan ook geen wonder dat Agamben de coronamaatregelen, meer dan 20 jaar later, zag als een bevestiging van zijn analyse:

In de eerste plaats blijkt hier opnieuw sprake te zijn van de groeiende tendens om de uitzonderingstoestand als een normaal bestuursparadigma te gebruiken. (…) De andere factor, niet minder verontrustend, is de angstcultuur die de laatste jaren onder de mensen is verspreid en zich vertaalt in een reële behoefte aan een toestand van collectieve paniek, waarvoor de epidemie opnieuw het ideale excuus biedt. Zo wordt bij wijze van een perverse vicieuze cirkel de beperking van de vrijheid die door de overheden wordt opgelegd, geaccepteerd uit naam van een verlangen naar veiligheid dat is gewekt door dezelfde regeringen die nu ingrijpen om dat verlangen te bevredigen. (p. 25 en 27 – geschreven in februari 2020)

 

De epidemie toont duidelijk dat de uitzonderingstoestand, waaraan regeringen ons al lange tijd hebben laten wennen, in wezen de normale toestand is geworden. (p. 32)

Agamben stelt dat de democratische politieke paradigma’s steeds meer overgaan in een bioveiligheidsparadigma. Voortbouwend op Foucaults concept van ‘biopolitiek’ en op Ivan Illich (‘misschien wel de scherpste criticus van de moderniteit’) stelt hij vast ‘dat voor ieder individu de eenheid van de ervaring van het leven is doorbroken’:

Die ervaring was altijd tegelijkertijd zowel lichamelijk als geestelijk van aard, maar is nu uiteengevallen in een zuiver biologische entiteit enerzijds [die Agamben ‘het naakte leven’ noemt, gvh] en in een sociaal, cultureel en politiek bestaan anderzijds. (p. 73)

 

Het eerste dat de golf van paniek die ons land heeft verlamd duidelijk aantoont is dat onze samenleving in niets anders meer gelooft dan in het naakte leven. Het is duidelijk dat de Italianen bereid zijn vrijwel alles op te offeren om maar niet ziek te worden: hun normale levensomstandigheden, sociale relaties, werk, zelfs vriendschappen, liefdes en religieuze en politieke overtuigingen. Het naakte leven – en de vrees om dat te verliezen – verenigt mensen niet, maar verblindt en scheidt hen. (p. 31)

Een optimist kun je Agamben bezwaarlijk noemen:

Het gaat hier om het lot van de menselijke samenleving. Deze manier van denken lijkt in veel opzichten het apocalyptische idee van het einde van de wereld te hebben overgenomen van religies die nu in hun nadagen verkeren. Na de vervanging van de politiek door de economie, zal ook de economie nu moeten worden opgenomen in het nieuwe paradigma van de bioveiligheid, waaraan alle andere behoeften moeten worden opgeofferd. Het is legitiem om je af te vragen of een dergelijke samenleving zich nog wel menselijk mag noemen. Of kan een abstracte en waarschijnlijk geheel fictieve veiligheid op het gebied van de volksgezondheid het verlies aan zintuiglijke contacten, en van vriendschap en liefde, daadwerkelijk compenseren? (p. 68)

Toch lijkt de filosoof een uitweg te zien, of althans een opdracht die ons op weg kan helpen:

We zoeken naar een politiek die noch de vorm van de uit zwang geraakte burgerlijke democratie zal hebben, noch die van het technologisch-medisch despotisme dat op het punt staat haar te vervangen. (p. 12)

 

Het probleem schuilt in het beperken van de alternatieven tot democratie en despotisme. Het is noodzakelijk een andere vorm van politiek te bedenken die ontsnapt aan het eeuwige heen-en-weer-bewegen waarvan wij nu al tientallen jaren getuige zijn, tussen een democratie die ontaardt in despotisme en een totalitarisme dat ogenschijnlijk democratische vormen aanneemt. Van Tocqueville weten we al dat de democratie de neiging heeft te ontaarden in despotisme, en het is voor een oplettende waarnemer moeilijk uit te maken of we vandaag in Europa leven in een democratie die steeds meer despotische vormen van controle aanneemt, of in een totalitaire staat die zich voordoet als een democratie. De komende politiek zal zich buiten het bereik van beide moeten ontwikkelen. (p. 78)

Vluchtelingen in een wereldwijde burgeroorlog

In een bijzonder boeiend interview met het Griekse tijdschrift Babylonia (mei 2020), in het boekje herdrukt onder de titel Polemos Epidêmios, verwijst Agamben naar de etymologie van het woord epidemie. ‘Het begrip epidemie is in de eerste plaats een politiek begrip.’ We herkennen er het Griekse demos (volk) in. ‘Polemos epidêmios is bij Homerus de aanduiding voor een burgeroorlog’.

Wat we tegenwoordig duidelijk zien gebeuren is dat de epidemie het nieuwe terrein van de politiek aan het worden is, het strijdtoneel van een wereldwijde burgeroorlog – want het is duidelijk dat deze burgeroorlog een oorlog is tegen een interne vijand, een vijand die in ons woont. (p. 70)

In datzelfde interview gaat het over Agambens tekst Beyond Human Rights (1993), waarin hij het had over de historische transformatie van mens tot burger als gevolg van de overgang van soevereiniteit van goddelijke oorsprong naar nationale soevereiniteit. De mens-als-burger verwerft pas rechten binnen het kader van de staatssoevereiniteit. “De vluchteling”, aldus interviewster Dimitri Pouliopoulou, verwijzend naar Beyond Human Rights, “vormt het breekpunt tussen geboorte en nationaliteit, verbreekt de identificatie tussen mens en burger, en creëert zo een crisis in het dominante verhaal, in de triptiek van staat-natie-territorium”. Waarop Agamben:

En zoals Arendt had geschreven dat vluchtelingen in feite de voorhoede van hun volk waren, zo stelde ik voor de burger te vervangen door de vluchteling als basis voor een nieuwe politieke horizon, waarvan de urgentie nu onontkoombaar was geworden. (…) De pandemie heeft zonder enige twijfel aangetoond dat de burger is gereduceerd tot zijn naakte biologische bestaan. Op die manier is hij dichter bij de figuur van de vluchteling gekomen, tot op het punt dat hij er bijna mee samenvalt. (p. 75-76)

De vluchteling als een synthese tussen mens en burger: zou dat een aanzet kunnen zijn voor het nadenken over nieuwe politieke vormen?

G. Agamben, Epidemie als politiek. De uitzonderingstoestand als het nieuwe normaal, Starfish Books, Amersfoort, 2021.

woensdag 3 januari 2024

Wanneer de geest en het hart vrede sluiten

 

[Oorspronkelijk verschenen op 11 augustus 2022 op kwestievansamen.be]

‘I think the big crisis of our time is that our minds are being manipulated to give power to illusions.’ (Vandana Shiva)

Op mijn vorige stukje, over het spanningsveld tussen ‘thuiskomers’ en ‘mensen van de vlucht vooruit’, gebaseerd op het boek Small is Beautiful dat E.F. Schumacher in de vroege jaren 1970 publiceerde, ontving ik verschillende reacties, zowel mondeling als geschreven. Sommige daarvan waren positief en bevestigend, andere (uitgesproken) kritisch. Ik ben dankbaar voor alle reacties en zal er later op terugkomen. Eerst wil ik nog enkele aanvullingen toevoegen die, net zoals het vorige deel, voortbouwen op Schumachers bijzondere boek van een halve eeuw geleden.

Dit tweede deel is geïnspireerd op het zesde hoofdstuk, The Greatest Resource: Education, waarin Schumacher pleit voor een op waarden en wijsheid gericht ‘humanistisch’ onderwijs[1], dat ons leert omgaan met de échte problemen van het leven (door Schumacher mooi samengevat als: het leren verzoenen van onverzoenbare tegenstellingen). Een belangrijke stap daarbij is de bewustwording dat onze opvatting van verschillende ‘wetenschappelijke grondwaarheden’ fundamenteel verkeerd is.

Wij westerse mensen van de moderne tijd zijn, aldus Schumacher, in de ban van een aantal 19e-eeuwse ideeën, ‘die onze geest vullen, maar waarin ons hart niet werkelijk gelooft’. Schumacher: onze geest en ons hart zijn in oorlog met elkaar en niet, zoals vaak beweerd wordt, ons verstand en ons geloof. Ons verstand is beneveld door een onredelijk geloof in een aantal fantastische en levensbedreigende ideeën die we uit de negentiende eeuw overerfden. De grootste opdracht van ons verstand, aldus nog Schumacher, bestaat erin een waarachtiger geloof te vinden.

“We have become confused as to what our convictions really are. The great ideas of the nineteenth century may fill our minds in one way or another, but our hearts do not believe in them all the same. Mind and hearts are at war with one another, not, as is commonly asserted, reason and faith. Our reason has become beclouded by an extraordinary, blind and unreasonable faith in a set of fantastic and life-destroying ideas inherited from the nineteenth century. It is the foremost task or our reason to recover a truer faith than that.”
(Schumacher in Small is Beautiful, p. 72)

Wat mogen die negentiende-eeuwse waanideeën dan wel zijn? Schumacher geeft aan dat hij ze niet allemaal kan behandelen en beperkt zich tot zes toonaangevende ideeën, alle uit de 19e eeuw, die vandaag (dus anno 1972) de geesten van ’ontwikkelde’ mensen volledig beheersen:

  1. Het idee van evolutie: hogere vormen ontstaan continu uit lagere vormen, als een soort natuurlijk en automatisch proces.
  2. Het idee van concurrentie, natuurlijke selectie en het overleven van de best aangepaste (‘survival of the fittest’), waarvan beweerd wordt dat het de natuurlijke en automatische processen van evolutie en ontwikkeling verklaart.
  3. Het idee dat alle hogere uitingen van menselijk leven, zoals religie, filosofie, kunst, enzovoort – wat Marx ‘de fantasmagorieën in het brein van de mens’ noemde – niets anders zijn dan ‘noodzakelijke aanvullingen bij het materiële levensproces’, met andere woorden een superstructuur die is opgericht om economische belangen te camoufleren en te behartigen, aangezien de hele menselijke geschiedenis de geschiedenis van de klassenstrijd is.
  4. Als concurrent, zo lijkt het wel, van de Marxistische interpretatie van alle hogere uitingen van menselijk leven is er de Freudiaanse interpretatie, die deze uitingen reduceert tot de duistere roerselen van een onderbewuste geest en die ze verklaart als zijnde vooral een uiting van onvervulde incestverlangens tijdens de kindertijd en de vroege adolescentie.
  5. Het algemene idee van relativisme, dat alle absolute waarheden ontkent en alle normen en standaarden doet vervagen. Als gevolg daarvan is het idee dat we via pragmatisme tot waarheid kunnen komen, volledig ondermijnd geraakt[2].
  6. Ten slotte het triomferende idee van het positivisme, namelijk dat geldige kennis uitsluitend bereikt kan worden via de methoden van de natuurwetenschappen en dat kennis bijgevolg pas waarachtig is wanneer ze steunt op waarneembare feiten. Positivisme, met andere woorden, is alleen geïnteresseerd in ‘know-how’ en ontkent de mogelijkheid van objectieve kennis over zin (meaning) en doel (purpose) van welke aard ook.

Al deze ideeën, vervolgt Schumacher, bevatten belangrijke elementen van waarheid: anders hadden ze zich nooit zo vast in de geesten kunnen verankeren. Maar hun essentiële kenmerk is hun aanspraak op universalisme (‘claim of universality’), terwijl ze, bij nadere beschouwing, alle zonder uitzondering metafysisch en niet empirisch zijn.[3] Het zijn filosofische constructen, vaak gebaseerd op beeldspraak en op onnauwkeurig afgebakende begrippen. Niet zelden hebben hun grondleggers, de munters van de beeldspraak en de begrippen, gewaarschuwd voor onterechte veralgemeningen of verabsolutering van hun theorieën. Tevergeefs, zo is gebleken.

(Tussen haakjes: Vandaag, 50 jaar na Schumacher en 30 jaar na de val van het communisme, kunnen we nummer 3 misschien beter vervangen door dat andere – weliswaar 18e-eeuwse – idee dat de voorbije decennia de westerse geesten en de westerse politiek zo goed als volledig inpalmde, namelijk de voorstelling dat de economische ‘markten’, als men ze maar laat begaan (‘laissez faire’), dankzij een ‘onzichtbare hand’ altijd een optimaal evenwicht zullen vinden. Deze ‘onzichtbare hand’ zou ervoor zorgen dat als alle economische spelers hun individuele eigenbelang nastreven, er vanzelf een welzijnsverbetering voor allen, in de vorm van meer materiële rijkdom voor allen ontstaat. Ook al weten economen al decennialang dat Smiths ‘onzichtbare hand’ een waanvoorstelling is, of op z’n minst uiterst onvolledig als grondslag van economisch beleid, toch is het westers economisch beleid, en bijgevolg ook de internationale politiek, de voorbije 50 jaar slaafs onderworpen geweest aan de mythe van de ‘onzichtbare hand’ en het laissez-faire-kapitalisme dat op Smiths beeldspraak geïnspireerd is. Einde van de parenthese.)

Al deze negentiende-eeuwse ideeën steunen op reusachtige sprongen van de verbeelding in het onbekende en het onkenbare. En toch zijn ze voor veel westerlingen de grondslag van hun wereldbeeld en van hun handelen geworden, in zulke mate dat ze zelfs het politieke, economische, sociale beleid bepalen en dat ze in het onderwijs en de academische vorming de status van onaantastbare mythen verworven hebben.

Voor Schumacher heeft het onderwijs (education) een doorslaggevende rol bij het verankeren van deze metafysische ideeën in de geesten. Dat gaat zo ver dat wat wij ‘denken’ noemen, niet veel meer is dan het toepassen van voorgekauwde ideeën op bepaalde situaties of feiten. We denken met of door ideeën.

“I say, therefore, that we think with or through ideas and that what we call thinking is generally the application of pre-existing ideas to a given situation or set of facts.”
(ibid., p. 64)

Schumacher pleit dan ook voor een radicale omslag in opvoeding en onderwijs. We gebruiken onze wetenschappelijke en technische kennis en know-how destructief en zonder wijsheid. Onderwijs moet zich in de eerste plaats richten op het voortbrengen van meer wijsheid. En meer wijsheid bereiken we niet door nog meer aandacht te schenken aan natuurwetenschappen, want de wetenschap kan ons niet leren hoe we moeten leven:

“The task of education would be, first and foremost, the transmission of ideas of value, of what to do with our lives. There is no doubt also the need to transmit know-how but this must take up second place, for it is obviously somewhat foolhardy to put great powers into the hands of people without making sure that they have a reasonable idea of what to do with them.”
(ibid. p. 62)

“Science cannot produce ideas by which we could live. Even the greatest ideas of science are nothing more than working hypotheses, useful for purposes of special research but completely inapplicable to the conduct of our lives or the interpretation of the world.”
(ibid. p. 67)

“Education cannot help us as long as it accords no place to metaphysics. Whether the subjects taught are subjects of science or of the humanities, if the teaching does not lead to a clarification of metaphysics, that is to say, of our fundamental convictions, it cannot educate a man and, consequently, cannot be of real value to society.”
(ibid. p. 72)

In de documentaire Planet of the Humans van Michael Moore en Jeff Gibbs zegt één van de grote strijdsters van onze tijd, Vandana Shiva: ‘Ik denk dat de grote crisis van onze tijd is dat onze geesten gemanipuleerd worden om macht te geven aan illusies.’ De hierboven vermelde illusies zijn lang niet de enige die onze geesten ingepalmd hebben.

Ik ben het met Schumacher eens dat we ons bewust moeten worden van de illusies, de mythen, de dogma’s waarop we ons dagelijks handelen, ons wereldbeeld en zelfs ons denken baseren. Al was het maar om in te zien in welke enorme mate de meeste van deze ideeën doordrongen zijn van de noties strijd en conflict. Darwinisme als strijd om te overleven. Marxisme als (klassen)strijd. Psychoanalyse als (verdrongen) strijd en conflict. Vrijemarktdenken en liberalisme als strijd, concurrentie, verovering (van marktaandeel), verheerlijking van egoïsme. Strijd en concurrentie zijn ook de basis van de representatieve democratie, van het onderwijs, van het buitenlands beleid van westerse landen. En op de koop toe vinden we dat de hele wereld onze fundamentele westerse ‘waarden’ moet overnemen.[4]

Onze geest en ons hart zijn in strijd met elkaar. Wordt het niet stilaan tijd dat ze vrede sluiten? Eén van de vredesvoorwaarden is – in mijn ogen althans – dat we de illusies die onze levens en onze samenleving aansturen, doorprikken en, om opnieuw met Schumacher te spreken, een waarachtiger geloof vinden.


[1] Gemakkelijkheidshalve vertaal ik ‘education’ hier door onderwijs, ook al is de Engelse term ‘education’ een verzamelwoord voor opvoeding, onderwijs én vorming. ‘Educatie’ vind ik een draak van een woord (zoiets waar meteen een controlerende instantie of een afvinklijst bij geleverd wordt). Voor deze tekst voldoet ‘onderwijs’ volgens mij, ook al schaadt het niet om het begrip, in de geest van Schumacher, zo breed mogelijk in te vullen.

[2] Dit heeft zelfs de wiskunde aangetast, aldus Schumacher, die een citaat van Russell aanhaalt dat wiskunde de discipline is ‘waarin we nooit weten waarover we praten en of wat we zeggen, waar is’ (p. 68).

[3] Schumacher: “Zo wordt de evolutieleer niet alleen uitgebreid tot sterrennevels en de ontwikkeling van homo sapiens, maar zelfs tot mentale fenomenen zoals religie of taal. Relativisme en positivisme zijn ‘zuiver metafysische doctrines’ die, ironisch genoeg, de geldigheid ontkennen van elke metafysica ‘en dus ook van zichzelf’.” Over Freud: “Freud beperkt zich niet tot het melden van een aantal klinische observaties maar biedt een universele theorie van de menselijke motivatie aan die onder meer beweert dat alle religie slechts een obsessieve neurose is.” (p. 69)

[4] Het inzicht over de sleutelrol die strijd en conflict in het westerse denken (en dus handelen) spelen, dank ik aan Fritjof Capra. Zie F. CAPRA, Het Keerpunt. Wetenschap, samenleving en de opkomst van de nieuwe cultuur, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 1984 (vert. van The Turning Point, 1982). Capra verwijst in Het Keerpunt ook naar de ideeën van Schumacher.

Botsende levenshoudingen? Over vooruitlopers en thuiskomers

 

[Oorspronkelijk verschenen op kwestievansamen.be, op 29 juli 2022.]

Bijna een halve eeuw geleden beschreef economisch denker Ernst Schumacher (1911-1977) het ideologische conflict dat volgens hem bepalend zou worden voor onze toekomst. Aan de ene zijde staan, aldus Schumacher, mensen die denken dat we de drievoudige crisis van de moderne wereld kunnen oplossen met de gebruikelijke methodes, zij het in een doorgedreven vorm. Deze groep noemde hij ‘mensen van de (dolle) vlucht vooruit’. Aan de andere kant plaatst Schumacher mensen die op zoek zijn naar een nieuwe levensstijl, die willen terugkeren naar bepaalde basiswaarheden over de mens en zijn wereld. Deze groep noemde hij ‘thuiskomers’.

“I think we can already see the conflict of attitudes which will decide our future. On the one side, I see the people who think they can cope with our threefold crisis by the methods current, only more so; I call them the people of the forward stampede. On the other side, there a people in search of a new life-style, who seek to return to certain basic truths about man and his world; I call them the home-comers.”
(Small is Beautiful, p. 127-128)

Schumacher schreef dit in 1973, in zijn buitengewone boek ‘Small is Beautiful’, met de veelzeggende ondertitel ‘A Study of Economics as if People Mattered’ (‘Klein is mooi. Een studie van de economie waarbij mensen ertoe doen’)[1]. Dat werk is een krachtig en prachtig pleidooi voor een economie ten dienste van de mens[2]; voor kleinschaligheid, bescheidenheid, respect voor de natuur; voor lokale beslissingsstructuren en een op waarden en échte levensvragen gericht onderwijs; voor technologie met een menselijk gezicht, een passend gebruik van het land (de grond), een totale ommezwaai in de ontwikkelingshulp (gericht op dorpen, intermediaire technologie en productie door de massa in plaats van op steden, toptechnologie en massaproductie). Schumacher vond dat het economisch beleid in geen geval overgelaten mag worden aan economen, want die hebben niet geleerd om meta-economisch (ethisch, filosofisch) te denken of beschouwen meta-economie als iets wat buiten hun hun vakgebied valt.

Alvorens ik nader inga op de tegenstelling ‘vooruitlopers’ – ‘thuiskomers’ [3], wil ik toelichten wat Schumacher bedoelde met de ‘drievoudige crisis van de moderne wereld’:

  • De eerste crisis volgens Schumacher: de menselijke natuur komt in opstand tegen onmenselijke technologische, organisatorische en politieke patronen die ze als verstikkend en verzwakkend ervaart.
  • De tweede crisis volgens Schumacher: het levende milieu dat het menselijk leven draagt, lijdt en kreunt en vertoont tekenen van een gedeeltelijke instorting.
  • De derde crisis volgens Schumacher: de inbreuken die gemaakt worden op ’s werelds niet hernieuwbare hulpbronnen kunnen in de nabije toekomst leiden tot serieuze knelpunten en feitelijke uitputting.

“Suddenly, if not altogether surprisingly, the modern world, shaped by modern technology, finds itself involved in three crises simultaneously. First, human nature revolts against inhuman technological, organisational and political patterns, which it experiences as suffocating and debilitating; second, the living environment which supports human life aches and groans and gives signs of partial breakdown; and, third, it is clear to anyone fully knowledgeable in the subject matter that the inroads being made into the world’s non-renewable resources, particularly those of fossil fuels, are such that bottlenecks and virtual exhaustion loom ahead in the quite foreseeable future.”
(p. 121)

Ongetwijfeld sta ik niet alleen als ik besluit dat de drie crises die Schumacher in 1973 als de belangrijkste van zijn tijd zag er vandaag, vijftig jaar later, alleen maar acuter op zijn geworden.

Terug nu naar de beide groepen, de ‘aanhangers van de vlucht vooruit’ en de ‘thuiskomers’. In mijn beleving is de tegenstelling tussen deze twee denkwijzen vandaag nog steeds hét ideologische spanningsveld van onze tijd. Schumacher zelf was ervan overtuigd dat iedereen op de een of andere manier een kant zal moeten kiezen in dit grote conflict. Hoe zag Schumacher deze tegenpolen? Het mens- en wereldbeeld van beide groepen is fundamenteel verschillend:

Voor de ‘aanhangers van de vlucht vooruit’ betekent stilstaan de neergang. Hun devies: We moeten vooruit! Met de moderne technologie is er in hun ogen niets mis, behalve dat ze vooralsnog onvolledig is. Voor hen bestaan er geen onoplosbare problemen. ‘Meer, verder, sneller, rijker zijn de leuzen van de hedendaagse samenleving’: dit citaat stamt van Sicco Mansholt, de Nederlandse inspirator van de grote hervormingen van de Europese landbouw in de jaren 1960 en volgens Schumacher een typische vertegenwoordiger van de eerste groep. Moeilijk op te lossen problemen laten ‘de vooruitlopers’ bij voorkeur over aan experten. Mensen moeten aangezet worden om zich aan te passen, ‘want er is geen alternatief’[4].

Wat met de andere zijde? De ‘thuiskomers’ zijn overtuigd dat de technologische ontwikkeling de verkeerde richting uitgaat en gecorrigeerd moet worden[5]. Zij voelen aan dat we de basis van ons bestaan aan het vernielen zijn en dat we een nieuwe richting moeten kiezen, gebaseerd op de herinnering aan datgene wat er in een mensenleven echt toe doet[6]. Gewone mensen (‘ordinary people’) zijn beter dan specialisten en experten in staat om richting te geven aan de samenleving, omdat ze een bredere en meer ‘humanistische’ kijk op het leven hebben.

Dat de term ‘thuiskomers’ een religieuze connotatie in zich draagt, is volgens Schumacher geen toeval. Er is namelijk een stevige portie moed vereist om neen te zeggen tegen de modes en de obsessies van de eigen tijd, om de vooronderstellingen van een beschaving die voorbestemd lijkt om de hele wereld te veroveren, in vraag te stellen. Die moed, die kracht kan alleen voortkomen uit diepe overtuigingen.

De drievoudige crisis van de moderne wereld, schreef Schumacher een halve eeuw geleden, zal niet verdwijnen als we op de nu ingeslagen weg voortgaan. Ze zal erger worden en in een catastrofe uitmonden, totdat we of tenzij we een nieuwe manier van leven ontwikkelen die verenigbaar is met de behoeften van de menselijke natuur, met de gezondheid van de levende natuur en met de beschikbare hulpbronnen van de wereld.

“Now, it might be said that this is a romantic, a utopian, vision. True enough. What we have today, in modern industrial society, is not romantic and certainly not utopian, as we have it right here. But it is in very deep trouble and holds no promise of survival. We jolly well have to have the courage to dream if we want to survive and give our children a chance of survival. The threefold crisis of which I have spoken will not go away if we simply carry on as before. It will become worse and end in disaster, until or unless we develop a new life-style which is compatible with the real needs of human nature, with the health of living nature around us, and with the resource endowment of the world.”
(p. 126)

Inderdaad: we moeten jolly well de moed hebben om anders te durven denken als we de na ons komende generaties een leefbare wereld willen nalaten.

(Dit is het eerste uit een reeks stukken die geïnspireerd zijn op Schumachers Small is Beautiful. De reeks zal organisch aangroeien.)


[1] Small is Beautiful. A study of Economy as if People Mattered, Vintage, London, 2011 (1973). Volgens Times Literary Supplement behoort het tot de meest invloedrijke boeken sinds 1945. In de jaren 1970 verschenen bij Ambo twee (naar mijn gevoel nogal stroeve) Nederlandse vertalingen.

[2] Hoofdstuk 4 heeft bijvoorbeeld de intrigerende titel ‘Boeddhistische economie’.

[3] Voortaan zal ik de eerste groep ook met de kortere en iets neutralere term (van eigen makelij) ‘vooruitlopers’ aanduiden, naast Schumachers ‘aanhangers van de vlucht vooruit’.

[4] Voor Schumacher heeft het denken van deze groep iets diabolisch: “Any activity which fails to recognise a self-limiting principle is of the devil”.

[5] Niet voor niets draagt het hoofdstuk waarin Schumacher dit alles behandelt de titel ‘Technology with a Human Face’.

[6] ‘The reorientation is based on remembering what human life is really about.’

dinsdag 2 januari 2024

Een ander coronabeleid is dringend noodzakelijk

 

[Oorspronkelijk gepubliceerd op 5 april 2021, op kwestievansamen.be. Die blog heb ik intussen opgegeven omdat de provider (Versio) zijn prijzen verdrievoudigde.]

Een goeie vriend van me, iemand die ik doodgraag zie en die tot mijn grote vreugde het gesprek blijft zoeken ondanks onze meningsverschillen over de corona-aanpak, stelde me deze vraag naar aanleiding van een Facebook-post: “Vertel eens concreet aan uw vrienden en kennissen op uw Facebook pagina wat jij nu zou doen Geert. Dan kunnen we bekijken of we je boodschap mee kunnen uitdragen.”

Het is een variatie op het opstelthema ‘Wat zou jij doen als je eerste minister was?’. Welnu, uit de losse pols, als een soort formatienota:

– Ik zou eisen dat alle ziekenhuizen en artsen vrijuit mogen communiceren, zonder sancties te moeten vrezen.

– Ik zou eisen dat artsen hun beroep in vrijheid en naar eer en geweten kunnen uitoefenen en de artsen herinneren aan de eed van Hippocrates.

– Ik zou Sciensano verplichten om naast alle coronacijfers (en dat bedoel ik letterlijk: ernaast) ook alle andere sterftecijfers en hospitalisatiestatistieken op te nemen (bv. influenzadoden, verkeersdoden, zelfmoorden enz.). Met andere woorden: ik zou de cijfers in context plaatsen.

– Ik zou Sciensano verbieden om het aantal positieve tests te publiceren, omdat dat cijfer irrelevant en de pcr-test aantoonbaar onbetrouwbaar is. Ik zou de specialisten die dat kunnen aantonen, uitnodigen op een persconferentie.

– Ik zou artsen opdragen om alternatieven voor de pcr-test voor te stellen.

– Ik zou dokters verplichten om bij elk overlijden in eer en geweten (en indien nodig, na een autopsie) te verklaren of de persoon in kwestie DOOR covid-19 of MET covid-19 gestorven is en of er sprake was van comorbiditeiten.

– Ik zou virologen en andere specialisten die de regering als raadgever bijstaan, verbieden om met de media te spreken of via sociale media over hun adviezen te communiceren. Wie die regel niet volgt, vliegt meteen uit elk adviesorgaan (en mag daarna natuurlijk vrijuit spreken).

– Ik zou een verplichte jaarlijkse rotatie instellen voor alle specialisten die het beleid mee bepalen (omdat ook specialisten en virologen mensen zijn die fouten kunnen maken en de neiging kunnen hebben om hun fouten te verdonkeremanen).

– Ik zou enkel specialisten aanstellen die zwart op wit kunnen aantonen dat ze geen belangenconflict hebben.

– Ik zou onmiddellijk aparte covid-19-ziekenhuizen laten bouwen, met speciaal (her)opgeleid personeel. Daarvoor zou ik pakweg 5 miljard euro opzij zetten (ongeveer 10 % van de kosten van een lockdown).

– Ik zou een adviesgroep vragen om een lazaretbeleid uit te werken (naast of als aanvulling bij een quarantainebeleid), zodat covid-19-zieken afgezonderd kunnen worden in plaats van samen met gezonde mensen in quarantaine te moeten gaan.

– Ik zou mondmaskers voor kinderen verbieden.

– Ik zou het onomstootbare bewijs eisen dat mondmaskers werkelijk helpen tegen de verspreiding van covid-19 en dat een veralgemeend gebruik van mondkapjes meer nut dan schade met zich meebrengt. Zolang dit bewijs er niet is, zou ik het dragen van mondmaskers in de openbare ruimte afraden voor iedereen die niet tot een risicogroep behoort. De mondmaskerplicht zou ik afschaffen.

– Ik zou onmiddellijk studies bestellen om alle mogelijke coronamaatregelen, waar ook ter wereld, met elkaar te vergelijken: landen met en zonder mondmaskerdracht, lockdown, avondklok, enz.

– Ik zou geen enkele maatregel toestaan die de grondwet schendt.

– Ik zou een verplichte quarantaine (al dan niet in een lazaret) opleggen aan iedereen met covid-19.

– Ik zou de bevolking waarschuwen voor de gevaren van angst (voor de gezondheid en voor het openbaar leven).

– Ik zou nooit toestaan dat farmaceutische bedrijven vrijgesteld worden van vervolging bij nevenwerkingen van vaccins of medicatie. Een percentage (bv. 10 %) van de prijzen voor vaccins en medicatie zou bijvoorbeeld in een slachtofferfonds of een verzekering voor slachtoffers van nevenwerkingen gestort kunnen worden.

– Ik zou ook de Russische en de Chinese vaccins een eerlijke kans geven.

– Ik zou niet toelaten dat er van overheidswege druk op mensen uitgeoefend wordt om zich te laten vaccineren.

– Ik zou onmiddellijk de Belgische steun aan de Europese gezondheidspas intrekken, onder meer met verwijzing naar de historische ervaringen met apartheid en vervolging van minderheden.

– Ik zou een adviesgroep bijeenroepen met specialisten uit alle geledingen van de samenleving. Ik zou die adviesgroep en mijn kabinet de opdracht geven om een omgekeerde lockdown voor te bereiden, die alle mensen uit kwetsbare groepen de kans geeft om zich te beschermen. Voor die mensen zou ik voldoende fondsen vrijmaken. Ik zou wijkcomités en gemeenten de opdracht geven om de solidariteit lokaal te organiseren. Ik zou een beleid van gerichte bescherming/zorg uitwerken.

– Ik zou een noodfonds inrichten voor iedereen die omwille van corona schade ondervindt.

– Ik zou alle sluitingen van winkels en horeca ongedaan maken.

– Ik zou de grenzen openen.

– Ik zou mijn Zweedse collega opbellen en vragen dat hij zijn communicatieadviseurs naar Brussel stuurt.

– Ik zou de megaboetes afschaffen.

– Ik zou een ander model van financiering van de WHO & co eisen.

– Ik zou een belasting invoeren voor alle bedrijven die in deze crisis meer winst maken dan voorheen en dat geld gebruiken om de slachtoffers van de crisis te vergoeden.

– Ik zou de sociale partners samenroepen met het oog op een correctere verloning van alle beroepen die belangrijk zijn voor het sociaal weefsel en voor het welzijn.

– Ik zou de mensen vragen om het gesprek met andersdenkenden niet langer uit de weg te gaan en in de plaats daarvan op zoek te gaan naar een gemeenschappelijke grond.

– Ik zou aan de bevolking vertellen dat we onze grondrechten moeten koesteren, onze medemensen moeten helpen, onze democratie moeten hervormen.

– Ik zou de mensen vragen om het gesprek met andersdenkenden niet langer uit de weg te gaan en in de plaats daarvan op zoek te gaan naar een gemeenschappelijke grond.

dinsdag 26 december 2023

Samenwerking als motor van de evolutie?

[Dit stuk publiceerde ik op 11 februari 2021 op kwestievansamen.be, een domeinnaam die ik opgaf nadat de provider zijn prijzen verdrievoudigde.]

 

‘Artikel 3. De Natie van de Planten erkent geen dierlijke hiërarchieën die gefundeerd zijn op commandocentra en gecentraliseerde functies, en bevordert verspreide en gedecentraliseerde plantendemocratieën.’

Met De universele rechten van de plant schenkt de Italiaanse plantkundige Stefano Mancuso, ‘dienaar van het plantenrijk’ en ‘bemiddelaar met onze wereld’, ons een beknopte grondwet van het plantenrijk, geschreven ‘in naam van de planten, door iemand die geen verstand heeft van juridische zaken’. Deze plantengrondwet kunnen wij mensen naleven ‘als een vademecum voor het overleven van onze soort’. Naar goede gewoonte is ook deze Mancuso speels-ironisch van toon en leer je op elke bladzijde wel iets nieuws over het wonderlijke plantenrijk. Mancuso schuwt ook de provocatie niet. Zo legt zijn plantengrondwet de nadruk niet op het individu en zelfs niet op de afzonderlijke soort, wel op de gemeenschap. Aldus hoopt hij ons te helpen ‘de regels te begrijpen die het leven regeren’.

Stefano Mancuso is hoogleraar aan de universiteit van Florence en leidt het Internationaal Laboratorium Vegetale Neurobiologie. Hij geldt als wereldexpert op het gebied van plantengedrag en de intelligentie van planten. Mancuso is de ambassadeur van de plantenwereld, zoals Carlo Rovelli de afgezant van de natuurkunde is. Als geen ander slagen beide Italianen erin de hedendaagse inzichten van hun vakgebied toegankelijk te maken voor de geïnteresseerde leek. Mancuso’s Briljant groen (2017) deed me versteld staan over de complexiteit en de intelligentie van planten, Reizend groen (2019) over de geraffineerde technieken die plantensoorten gebruiken om te overleven en zich over de aarde te verspreiden. Met De universele rechten van de plant nodigt Mancuso de mensenwereld uit tot meer bescheidenheid en – misschien nog belangrijker – tot meer realiteitszin bij het streven naar een leefbare wereld voor onze kleinkinderen.

——-

‘De zeer wijze Natie van de Planten, die honderden miljoenen jaren eerder dan welke menselijke natie dan ook is ontstaan, [waarborgt] aan alle levende wezens de soevereiniteit op aarde: om te voorkomen dat zeer aanmatigende afzonderlijke soorten voortijdig zouden uitsterven en daarmee zouden aantonen dat hun grote brein helemaal geen voordeel is, maar een evolutionair nadeel.’ (p. 28)

Acht ‘grondwetsartikelen’. Acht korte hoofdstukken met wetenswaardigheden over planten, het plantenrijk en de samenwerking tussen planten en andere levende wezens. Acht keer een aanzet om anders naar de natuur, om voorbij het antropocentrische te kijken. De universele rechten van de plant is zonder twijfel Mancuso’s meest filosofische werk.

‘Artikel 5. De Natie van de Planten waarborgt het recht op schoon water, een schone bodem en schone lucht.’

Fijnbesnaard maakt Mancuso in de uitleg bij dit laconieke grondwetsartikel brandhout van VN-klimaatresoluties en Kyoto- of Parijsprotocollen (‘een toename van 40 procent koolstofdioxide in dertig jaar, ondanks al die pogingen van een paar generaties van wetenschappers kan niet bepaald een goed resultaat worden genoemd’), om vervolgens voor een radicaal andere aanpak te pleiten: ‘Laat het opnieuw over aan de planten!  Die hebben in het verleden bewezen dat ze de hoeveelheid koolstofdioxide in de atmosfeer drastisch omlaag konden brengen, waardoor ze de dieren de mogelijkheid hebben gegeven het drooggevallen land te veroveren.’

‘We zouden ieder geschikt stukje aardoppervlak moeten bedekken met planten. Maar om te beginnen moet de ontbossing onmiddellijk worden gestopt. Het kappen van bossen strookt niet met het overleven van ons als soort. (…) Zonder een voldoende hoeveelheid bossen is er geen enkele reële kans om de tendens van toenemende CO2 te stoppen. Ontbossing zou moeten worden beschouwd als een misdaad tegen de menselijkheid.’

‘Onze steden (…), de plekken op aarde waar de meeste koolstofdioxide wordt geproduceerd, (…) zouden van top tot teen bedekt moeten worden met planten. Niet alleen op de gebruikelijke plaatsen als parken, plantsoen, tuinen, lanen, enzovoort, maar letterlijk overal: op de daken, tegen de gevels van de gebouwen, langs de wegen, op terrassen, balkons, tegen schoorstenen, stoplichten, vangrails, enzovoort. Er zou één simpele regel moeten bestaan: overal waar een plant kan leven moet een plant zijn.’

‘Laten we de bossen beschermen en onze steden bedekken met planten, dan volgt de rest vanzelf.’

Mancuso stelt nog andere algemene waarheden in vraag. Zo maken we bij artikel 6 (‘Verbruik van iedere natuurlijke hulpbron die niet hernieuwbaar is voor toekomstige generaties van levenden, is verboden.’) kennis met de paradox van Jevons: technologische verbeteringen doen de vraag en dus ook het verbruik toenemen, met een grotere belasting van het milieu als gevolg. Stof tot nadenken.

Bijzonder actueel en relevant in tijden van coronalockdowns en bubbelarresten is artikel 8:

‘De Natie van de Planten erkent en bevordert wederzijdse hulp tussen de natuurlijke gemeenschappen van levende wezens als instrument van samenleven en vooruitgang’.

Hier maakt Mancuso komaf met ‘de simplistische en archaïsche opvatting dat in de natuur het recht van de sterkste geldt’. Het begrip sociaal-darwinisme mag dan anno 2021 gedegradeerd zijn tot politiek ongewenst, toch blijft het beeld van ‘de natuur als een arena waarin de strijders net zo lang tegen elkaar vechten tot er één overblijft’, vooralsnog vast verankerd in de collectieve geest. Mancuso corrigeert: niet de sterkste, maar de best aangepaste overleeft volgens Darwins evolutieleer en gezien ‘de oneindige veranderlijkheid van de omgeving en de omstandigheden’ kunnen we onmogelijk voorspellen welke soorten zullen overleven en welke niet.

Tegenover het sociaal-darwinisme plaatst Mancuso de ideeën die de Russische anarchist Pjotr Kropotkin in 1902 in zijn baanbrekende werk Wederzijdse hulp formuleerde: ‘Juist samenwerking, dus wederzijdse hulp, en niet concurrentiestrijd [is] de bepalende factor voor het succes van de soort’. Dat illustreert Mancuso met enkele tot de verbeelding sprekende voorbeelden. Zoals de tegenwoordig algemeen aanvaarde endosymbiontentheorie van Lynn Margulis, volgens welke cellen met een celkern – waartoe alle plantaardige en dierlijke cellen behoren – zouden zijn ontstaan door een geleidelijk gegroeide samenwerking van kernloze cellen en bacteriën die zich symbiotisch in de cel integreerden – een theorie die lijnrecht ingaat tegen de notie dat toevallige mutaties de evolutie van het leven bepalen. Andere voorbeelden zijn de wonderbaarlijke symbiose van schimmels en algen in de vorm van korstmossen (zowat de taaiste levensvorm die we kennen); de samenwerking tussen stikstoffixerende bacteriën en planten; de wederzijdse hulp die zowat alle bestaande planten en schimmels voor hun overleven van elkaar afhankelijk maakt.

‘Kortom, planten zijn meesters in samenwerken en hebben door middel van allianties en verbonden overal op aarde mutualistische gemeenschappen weten op te bouwen. Dat symbiose tussen verschillende plantensoorten zo algemeen voorkomt, heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat ze zich niet kunnen verplaatsen van de plek waar ze zijn geboren. In zulke omstandigheden is het een noodzaak om stabiele samenwerkingsverbanden aan te gaan met de andere individuen waarmee je toevallig je levensruimte moet delen. Aangezien een plant niet op zoek kan gaan naar een betere leefomgeving of betere vrienden, moet hij wel leren om het maximale te halen uit de samenleving met zijn buren. Deze overlevingskunst vinden we in de meeste plantenrelaties terug.’ (Geschreven in 2019.)

Wederzijdse hulp als drijvende kracht van de evolutie: als dat geen mooie paradigmaverschuiving is.

De samenzwering van de stilte

[Oorspronkelijk verschenen op 27 december 2020 op https://kwestievansamen.be, een domeinnaam die ik opgaf wegens exploderende prijzen van de provider Versio.]

In Moria verspreidt Europa een misselijkmakende geur.

Als vicevoorzitter van de VN-mensenrechtenraad bezocht de Zwitserse socioloog Jean Ziegler in 2019 het vluchtelingenkamp van Moria op Lesbos, een Grieks eiland nabij het Turkse vasteland. Of liever: het met EU-geld gefinancierde concentratiekamp van Moria waar, op een plaats die oorspronkelijk voor 3000 mensen geschikt was, zo’n 18 000 vluchtelingen van 58 verschillende nationaliteiten in mensonterende omstandigheden 1 tot 2 jaar gevangen zitten, alvorens ze voor een eerste (!) gesprek over hun asielaanvraag uitgenodigd worden. Die eerste ondervraging gebeurt door medewerkers van de schimmige EU-instantie EASO (European Asylum Support Office) en duurt gewoonlijk niet langer dan een kwartier. Op basis daarvan wordt een dossier samengesteld. Pas daarna nemen de Griekse autoriteiten de asielaanvraag in behandeling.

Ziegler beschreef zijn bezoek aan het kamp in Lesbos, la honte de l’Europe (Lesbos, de schande van Europa), uitgegeven bij Seuil in 2020.  

De EU, Griekenland en Turkije sparen kosten noch moeite om vluchtelingen buiten Europa te houden: niet alleen met satelliet- en dronebewaking, röntgenscanners en zelfs toestellen die de hoeveelheid uitgeademde lucht in vrachtwagens kunnen registreren; ook met zogenaamde pushback-operaties, waarbij met vluchtelingen volgepropte motorbootjes die de Griekse stranden bijna bereikt hebben, naar de Turkse territoriale wateren worden teruggedreven. Bij sommige van die –  volstrekt illegale – operaties van de Europese overheden worden de bootjes bewust net niet (en soms misschien wél?) tot kapseizen gebracht. Dat is niet alleen barbaars en misdadig; het is ook een flagrante schending van het VN-vluchtelingenverdrag van 1951, dat alle landen van de EU ondertekenden.

Turkije heeft in de grenszone met Syrië automatische schietinstallaties geplaatst. Vluchtelingen die de waarschuwingen negeren en niet terugkeren, worden op een dodelijke kogelhagel vergast. Met de groeten van de zwijgende EU. (Noot voor jongere lezers : zulke automatische schietinstallaties bestonden voor een paar decennia ook in Europa; dat heeft zelfs geleid tot vervolging van de betrokken generaals.)

“L’inventivité des fabricants d’appareils de surveillance financé par l’UE ne connaît pas de limites. Le long du mur qui sépare le nord-ouest de la Syrie de la Turquie, les Turcs – encouragés par Bruxelles – ont ainsi installé des appareils à déclenchement automatique de tirs de mitrailleuses. L’être humain qui approche à 300 mètres du mur entend d’abord en trois langues, et à plusieurs reprises, un avertissement lui ordonnant de faire demi-tour. S’il continue d’avancer, il est tué par la mitrailleuse dont le tir se déclenche automatiquement. Ces mitrailleuses à tir autodéclenché se révèlent particulièrement efficaces contre les familles de réfugiés. » (31-32)

Reddingswerkers van NGO’s die vluchtelingen helpen of bijstaan, worden steeds vaker vervolgd, onder meer wegens mensensmokkel. Wie meent dat aldus het toppunt van Europees cynisme bereikt is, dwaalt, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het wedervaren van de twee Syrische zussen Mardini (p. 34). Toen de vluchtelingenboot die hen naar Griekenland bracht motorpech kreeg, konden zij, als geoefende competitiezwemsters, alle opvarenden het leven redden door het vaartuig al zwemmend aan wal te trekken. De zussen kregen uiteindelijk asiel en vonden een nieuwe thuis in Duitsland. Maar toen één van hen, Sarah, na enkele jaren Lesbos opnieuw bezocht, werd ze gearresteerd en aangeklaagd wegens mensensmokkel: zij had het bootje immers naar het strand geloodst. Ziegler haalt nog andere voorbeelden in dezelfde strekking aan.

Ziegler beschrijft de hel die hij in Moria aanschouwde: kampbewoners staan elke dag urenlang (‘il faut compter entre deux et quatre heures’) in de rij voor een voedselpakket van abominabele kwaliteit, ‘met een misselijkmakende geur’, waarvan ze vaak alles behalve de aardappelen en de rijst meteen bij het vuilnis kieperen. Velen slapen op de grond, zelfs in de winter, in omstandigheden die erger zijn dan de armzaligste favela’s en slums die Ziegler bezocht (Rio de Janeiro, Manilla, Dacca).

“J’ai pu m’en convaincre moi-même : les « ragoûts » dégageaient une odeur nauséabonde. Ils étaient immangeables.” (74)

In 2019 bezochten onderzoekers van Amnesty International het gevangenenkamp van Moria. Ze stelden een klachtenboek op: uitwerpselen en urine in de open lucht; een schrijnend gebrek aan medicamenten en medische verzorging; onverlichte en niet afsluitbare toiletten (waar vrouwen geregeld worden lastiggevallen, of erger); kinderen kunnen niet naar school gaan en spelen in de modder en tussen het afval; velen lijden honger. Zulke rapporten lijken weinig uit te halen. Laconiek beschrijft Ziegler hoe de verschillende verantwoordelijke instanties elkaar de zwarte piet voor de mensonterende omstandigheden in Moria toeschuiven. De VN: ‘Wij zijn niet bevoegd voor het eten.’ De Griekse minister: ‘Het leger is verantwoordelijk voor het kampterrein’. De Europese Unie: ‘We hebben al tonnen geld aan de Grieken gegeven. We hebben een onderzoek naar corruptie geopend’. Het zijn variaties op hetzelfde thema: we wassen onze handen in onschuld. Wir wollen es nicht gewusst haben.

«A défaut d’eau, les prisonniers de Moria ne peuvent laver leur sac de couchage que tous les deux mois. Les poux infestent les containers et les baraquements. Le manque d’eau potable diffuse des maladies de reins sur une large échelle. » (58)

Ziegler sprak met verschillende kampbewoners. Zo bijvoorbeeld een Afghaanse familie uit Herat: moeder (26 jaar, 8 maanden zwanger), vader en hun dochter van vier. Ze wonen met z’n drieën in één helft van een VN-container, op een oppervlakte van zes vierkante meter, slechts door een opgehangen deken gescheiden van de familie die de andere kant bewoont. De beschrijving van hun ‘woning’ deed me denken aan de woonwagen waarin de familie Joad in de laatste hoofdstukken van Steinbecks Druiven der gramschap terechtkomt.

Terecht klaagt Ziegler de samenzwering van de stilte aan die deze wantoestanden mogelijk maakt. Zijn besluit is dat alle hotspots, waar ze zich ook bevinden, onmiddellijk en definitief gesloten moeten worden. Car ils sont la honte de l’Europe.

Lesbos, la honte de l’Europe is geen opbeurende lectuur, maar welk excuus hebben we om geen kennis te nemen van deze toestanden, die immers met ons belastinggeld en door onze stilzwijgende acceptatie in stand worden gehouden? Toch zijn er lichtpuntjes, zoals de opmerkelijke solidariteit vanwege veel bewoners van Lesbos, waar allerlei initiatieven ontstonden om de vluchtelingen te helpen.

“Je n’étais pas directement responsable de la déchéance humaine que je découvrais, mais en tant qu’Européen, en tant qu’homme qui s’était tu jusque-là, j’avais contribué à la conspiration du silence qui rend possibles ces abominations.”

Europa drijft opnieuw af naar de barbarij. Wat mij betreft mag je zo links en zo rechts zijn als je zelf wilt. Verlies alleen je menselijkheid niet uit het oog. Zweer niet samen met de zwijgenden.

JEAN ZIEGLER, Lesbos, la honte de l’Europe, Seuil, Paris, 2020.