dinsdag 26 december 2023

Samenwerking als motor van de evolutie?

[Dit stuk publiceerde ik op 11 februari 2021 op kwestievansamen.be, een domeinnaam die ik opgaf nadat de provider zijn prijzen verdrievoudigde.]

 

‘Artikel 3. De Natie van de Planten erkent geen dierlijke hiërarchieën die gefundeerd zijn op commandocentra en gecentraliseerde functies, en bevordert verspreide en gedecentraliseerde plantendemocratieën.’

Met De universele rechten van de plant schenkt de Italiaanse plantkundige Stefano Mancuso, ‘dienaar van het plantenrijk’ en ‘bemiddelaar met onze wereld’, ons een beknopte grondwet van het plantenrijk, geschreven ‘in naam van de planten, door iemand die geen verstand heeft van juridische zaken’. Deze plantengrondwet kunnen wij mensen naleven ‘als een vademecum voor het overleven van onze soort’. Naar goede gewoonte is ook deze Mancuso speels-ironisch van toon en leer je op elke bladzijde wel iets nieuws over het wonderlijke plantenrijk. Mancuso schuwt ook de provocatie niet. Zo legt zijn plantengrondwet de nadruk niet op het individu en zelfs niet op de afzonderlijke soort, wel op de gemeenschap. Aldus hoopt hij ons te helpen ‘de regels te begrijpen die het leven regeren’.

Stefano Mancuso is hoogleraar aan de universiteit van Florence en leidt het Internationaal Laboratorium Vegetale Neurobiologie. Hij geldt als wereldexpert op het gebied van plantengedrag en de intelligentie van planten. Mancuso is de ambassadeur van de plantenwereld, zoals Carlo Rovelli de afgezant van de natuurkunde is. Als geen ander slagen beide Italianen erin de hedendaagse inzichten van hun vakgebied toegankelijk te maken voor de geïnteresseerde leek. Mancuso’s Briljant groen (2017) deed me versteld staan over de complexiteit en de intelligentie van planten, Reizend groen (2019) over de geraffineerde technieken die plantensoorten gebruiken om te overleven en zich over de aarde te verspreiden. Met De universele rechten van de plant nodigt Mancuso de mensenwereld uit tot meer bescheidenheid en – misschien nog belangrijker – tot meer realiteitszin bij het streven naar een leefbare wereld voor onze kleinkinderen.

——-

‘De zeer wijze Natie van de Planten, die honderden miljoenen jaren eerder dan welke menselijke natie dan ook is ontstaan, [waarborgt] aan alle levende wezens de soevereiniteit op aarde: om te voorkomen dat zeer aanmatigende afzonderlijke soorten voortijdig zouden uitsterven en daarmee zouden aantonen dat hun grote brein helemaal geen voordeel is, maar een evolutionair nadeel.’ (p. 28)

Acht ‘grondwetsartikelen’. Acht korte hoofdstukken met wetenswaardigheden over planten, het plantenrijk en de samenwerking tussen planten en andere levende wezens. Acht keer een aanzet om anders naar de natuur, om voorbij het antropocentrische te kijken. De universele rechten van de plant is zonder twijfel Mancuso’s meest filosofische werk.

‘Artikel 5. De Natie van de Planten waarborgt het recht op schoon water, een schone bodem en schone lucht.’

Fijnbesnaard maakt Mancuso in de uitleg bij dit laconieke grondwetsartikel brandhout van VN-klimaatresoluties en Kyoto- of Parijsprotocollen (‘een toename van 40 procent koolstofdioxide in dertig jaar, ondanks al die pogingen van een paar generaties van wetenschappers kan niet bepaald een goed resultaat worden genoemd’), om vervolgens voor een radicaal andere aanpak te pleiten: ‘Laat het opnieuw over aan de planten!  Die hebben in het verleden bewezen dat ze de hoeveelheid koolstofdioxide in de atmosfeer drastisch omlaag konden brengen, waardoor ze de dieren de mogelijkheid hebben gegeven het drooggevallen land te veroveren.’

‘We zouden ieder geschikt stukje aardoppervlak moeten bedekken met planten. Maar om te beginnen moet de ontbossing onmiddellijk worden gestopt. Het kappen van bossen strookt niet met het overleven van ons als soort. (…) Zonder een voldoende hoeveelheid bossen is er geen enkele reële kans om de tendens van toenemende CO2 te stoppen. Ontbossing zou moeten worden beschouwd als een misdaad tegen de menselijkheid.’

‘Onze steden (…), de plekken op aarde waar de meeste koolstofdioxide wordt geproduceerd, (…) zouden van top tot teen bedekt moeten worden met planten. Niet alleen op de gebruikelijke plaatsen als parken, plantsoen, tuinen, lanen, enzovoort, maar letterlijk overal: op de daken, tegen de gevels van de gebouwen, langs de wegen, op terrassen, balkons, tegen schoorstenen, stoplichten, vangrails, enzovoort. Er zou één simpele regel moeten bestaan: overal waar een plant kan leven moet een plant zijn.’

‘Laten we de bossen beschermen en onze steden bedekken met planten, dan volgt de rest vanzelf.’

Mancuso stelt nog andere algemene waarheden in vraag. Zo maken we bij artikel 6 (‘Verbruik van iedere natuurlijke hulpbron die niet hernieuwbaar is voor toekomstige generaties van levenden, is verboden.’) kennis met de paradox van Jevons: technologische verbeteringen doen de vraag en dus ook het verbruik toenemen, met een grotere belasting van het milieu als gevolg. Stof tot nadenken.

Bijzonder actueel en relevant in tijden van coronalockdowns en bubbelarresten is artikel 8:

‘De Natie van de Planten erkent en bevordert wederzijdse hulp tussen de natuurlijke gemeenschappen van levende wezens als instrument van samenleven en vooruitgang’.

Hier maakt Mancuso komaf met ‘de simplistische en archaïsche opvatting dat in de natuur het recht van de sterkste geldt’. Het begrip sociaal-darwinisme mag dan anno 2021 gedegradeerd zijn tot politiek ongewenst, toch blijft het beeld van ‘de natuur als een arena waarin de strijders net zo lang tegen elkaar vechten tot er één overblijft’, vooralsnog vast verankerd in de collectieve geest. Mancuso corrigeert: niet de sterkste, maar de best aangepaste overleeft volgens Darwins evolutieleer en gezien ‘de oneindige veranderlijkheid van de omgeving en de omstandigheden’ kunnen we onmogelijk voorspellen welke soorten zullen overleven en welke niet.

Tegenover het sociaal-darwinisme plaatst Mancuso de ideeën die de Russische anarchist Pjotr Kropotkin in 1902 in zijn baanbrekende werk Wederzijdse hulp formuleerde: ‘Juist samenwerking, dus wederzijdse hulp, en niet concurrentiestrijd [is] de bepalende factor voor het succes van de soort’. Dat illustreert Mancuso met enkele tot de verbeelding sprekende voorbeelden. Zoals de tegenwoordig algemeen aanvaarde endosymbiontentheorie van Lynn Margulis, volgens welke cellen met een celkern – waartoe alle plantaardige en dierlijke cellen behoren – zouden zijn ontstaan door een geleidelijk gegroeide samenwerking van kernloze cellen en bacteriën die zich symbiotisch in de cel integreerden – een theorie die lijnrecht ingaat tegen de notie dat toevallige mutaties de evolutie van het leven bepalen. Andere voorbeelden zijn de wonderbaarlijke symbiose van schimmels en algen in de vorm van korstmossen (zowat de taaiste levensvorm die we kennen); de samenwerking tussen stikstoffixerende bacteriën en planten; de wederzijdse hulp die zowat alle bestaande planten en schimmels voor hun overleven van elkaar afhankelijk maakt.

‘Kortom, planten zijn meesters in samenwerken en hebben door middel van allianties en verbonden overal op aarde mutualistische gemeenschappen weten op te bouwen. Dat symbiose tussen verschillende plantensoorten zo algemeen voorkomt, heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat ze zich niet kunnen verplaatsen van de plek waar ze zijn geboren. In zulke omstandigheden is het een noodzaak om stabiele samenwerkingsverbanden aan te gaan met de andere individuen waarmee je toevallig je levensruimte moet delen. Aangezien een plant niet op zoek kan gaan naar een betere leefomgeving of betere vrienden, moet hij wel leren om het maximale te halen uit de samenleving met zijn buren. Deze overlevingskunst vinden we in de meeste plantenrelaties terug.’ (Geschreven in 2019.)

Wederzijdse hulp als drijvende kracht van de evolutie: als dat geen mooie paradigmaverschuiving is.

De samenzwering van de stilte

[Oorspronkelijk verschenen op 27 december 2020 op https://kwestievansamen.be, een domeinnaam die ik opgaf wegens exploderende prijzen van de provider Versio.]

In Moria verspreidt Europa een misselijkmakende geur.

Als vicevoorzitter van de VN-mensenrechtenraad bezocht de Zwitserse socioloog Jean Ziegler in 2019 het vluchtelingenkamp van Moria op Lesbos, een Grieks eiland nabij het Turkse vasteland. Of liever: het met EU-geld gefinancierde concentratiekamp van Moria waar, op een plaats die oorspronkelijk voor 3000 mensen geschikt was, zo’n 18 000 vluchtelingen van 58 verschillende nationaliteiten in mensonterende omstandigheden 1 tot 2 jaar gevangen zitten, alvorens ze voor een eerste (!) gesprek over hun asielaanvraag uitgenodigd worden. Die eerste ondervraging gebeurt door medewerkers van de schimmige EU-instantie EASO (European Asylum Support Office) en duurt gewoonlijk niet langer dan een kwartier. Op basis daarvan wordt een dossier samengesteld. Pas daarna nemen de Griekse autoriteiten de asielaanvraag in behandeling.

Ziegler beschreef zijn bezoek aan het kamp in Lesbos, la honte de l’Europe (Lesbos, de schande van Europa), uitgegeven bij Seuil in 2020.  

De EU, Griekenland en Turkije sparen kosten noch moeite om vluchtelingen buiten Europa te houden: niet alleen met satelliet- en dronebewaking, röntgenscanners en zelfs toestellen die de hoeveelheid uitgeademde lucht in vrachtwagens kunnen registreren; ook met zogenaamde pushback-operaties, waarbij met vluchtelingen volgepropte motorbootjes die de Griekse stranden bijna bereikt hebben, naar de Turkse territoriale wateren worden teruggedreven. Bij sommige van die –  volstrekt illegale – operaties van de Europese overheden worden de bootjes bewust net niet (en soms misschien wél?) tot kapseizen gebracht. Dat is niet alleen barbaars en misdadig; het is ook een flagrante schending van het VN-vluchtelingenverdrag van 1951, dat alle landen van de EU ondertekenden.

Turkije heeft in de grenszone met Syrië automatische schietinstallaties geplaatst. Vluchtelingen die de waarschuwingen negeren en niet terugkeren, worden op een dodelijke kogelhagel vergast. Met de groeten van de zwijgende EU. (Noot voor jongere lezers : zulke automatische schietinstallaties bestonden voor een paar decennia ook in Europa; dat heeft zelfs geleid tot vervolging van de betrokken generaals.)

“L’inventivité des fabricants d’appareils de surveillance financé par l’UE ne connaît pas de limites. Le long du mur qui sépare le nord-ouest de la Syrie de la Turquie, les Turcs – encouragés par Bruxelles – ont ainsi installé des appareils à déclenchement automatique de tirs de mitrailleuses. L’être humain qui approche à 300 mètres du mur entend d’abord en trois langues, et à plusieurs reprises, un avertissement lui ordonnant de faire demi-tour. S’il continue d’avancer, il est tué par la mitrailleuse dont le tir se déclenche automatiquement. Ces mitrailleuses à tir autodéclenché se révèlent particulièrement efficaces contre les familles de réfugiés. » (31-32)

Reddingswerkers van NGO’s die vluchtelingen helpen of bijstaan, worden steeds vaker vervolgd, onder meer wegens mensensmokkel. Wie meent dat aldus het toppunt van Europees cynisme bereikt is, dwaalt, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het wedervaren van de twee Syrische zussen Mardini (p. 34). Toen de vluchtelingenboot die hen naar Griekenland bracht motorpech kreeg, konden zij, als geoefende competitiezwemsters, alle opvarenden het leven redden door het vaartuig al zwemmend aan wal te trekken. De zussen kregen uiteindelijk asiel en vonden een nieuwe thuis in Duitsland. Maar toen één van hen, Sarah, na enkele jaren Lesbos opnieuw bezocht, werd ze gearresteerd en aangeklaagd wegens mensensmokkel: zij had het bootje immers naar het strand geloodst. Ziegler haalt nog andere voorbeelden in dezelfde strekking aan.

Ziegler beschrijft de hel die hij in Moria aanschouwde: kampbewoners staan elke dag urenlang (‘il faut compter entre deux et quatre heures’) in de rij voor een voedselpakket van abominabele kwaliteit, ‘met een misselijkmakende geur’, waarvan ze vaak alles behalve de aardappelen en de rijst meteen bij het vuilnis kieperen. Velen slapen op de grond, zelfs in de winter, in omstandigheden die erger zijn dan de armzaligste favela’s en slums die Ziegler bezocht (Rio de Janeiro, Manilla, Dacca).

“J’ai pu m’en convaincre moi-même : les « ragoûts » dégageaient une odeur nauséabonde. Ils étaient immangeables.” (74)

In 2019 bezochten onderzoekers van Amnesty International het gevangenenkamp van Moria. Ze stelden een klachtenboek op: uitwerpselen en urine in de open lucht; een schrijnend gebrek aan medicamenten en medische verzorging; onverlichte en niet afsluitbare toiletten (waar vrouwen geregeld worden lastiggevallen, of erger); kinderen kunnen niet naar school gaan en spelen in de modder en tussen het afval; velen lijden honger. Zulke rapporten lijken weinig uit te halen. Laconiek beschrijft Ziegler hoe de verschillende verantwoordelijke instanties elkaar de zwarte piet voor de mensonterende omstandigheden in Moria toeschuiven. De VN: ‘Wij zijn niet bevoegd voor het eten.’ De Griekse minister: ‘Het leger is verantwoordelijk voor het kampterrein’. De Europese Unie: ‘We hebben al tonnen geld aan de Grieken gegeven. We hebben een onderzoek naar corruptie geopend’. Het zijn variaties op hetzelfde thema: we wassen onze handen in onschuld. Wir wollen es nicht gewusst haben.

«A défaut d’eau, les prisonniers de Moria ne peuvent laver leur sac de couchage que tous les deux mois. Les poux infestent les containers et les baraquements. Le manque d’eau potable diffuse des maladies de reins sur une large échelle. » (58)

Ziegler sprak met verschillende kampbewoners. Zo bijvoorbeeld een Afghaanse familie uit Herat: moeder (26 jaar, 8 maanden zwanger), vader en hun dochter van vier. Ze wonen met z’n drieën in één helft van een VN-container, op een oppervlakte van zes vierkante meter, slechts door een opgehangen deken gescheiden van de familie die de andere kant bewoont. De beschrijving van hun ‘woning’ deed me denken aan de woonwagen waarin de familie Joad in de laatste hoofdstukken van Steinbecks Druiven der gramschap terechtkomt.

Terecht klaagt Ziegler de samenzwering van de stilte aan die deze wantoestanden mogelijk maakt. Zijn besluit is dat alle hotspots, waar ze zich ook bevinden, onmiddellijk en definitief gesloten moeten worden. Car ils sont la honte de l’Europe.

Lesbos, la honte de l’Europe is geen opbeurende lectuur, maar welk excuus hebben we om geen kennis te nemen van deze toestanden, die immers met ons belastinggeld en door onze stilzwijgende acceptatie in stand worden gehouden? Toch zijn er lichtpuntjes, zoals de opmerkelijke solidariteit vanwege veel bewoners van Lesbos, waar allerlei initiatieven ontstonden om de vluchtelingen te helpen.

“Je n’étais pas directement responsable de la déchéance humaine que je découvrais, mais en tant qu’Européen, en tant qu’homme qui s’était tu jusque-là, j’avais contribué à la conspiration du silence qui rend possibles ces abominations.”

Europa drijft opnieuw af naar de barbarij. Wat mij betreft mag je zo links en zo rechts zijn als je zelf wilt. Verlies alleen je menselijkheid niet uit het oog. Zweer niet samen met de zwijgenden.

JEAN ZIEGLER, Lesbos, la honte de l’Europe, Seuil, Paris, 2020.

Mussolini: socialist, fascist of opportunist?

 

[oorspronkelijk verschenen op kwestievansamen.be, op 21 november 2020]

Antonio Scurati – M. De zoon van de eeuw (roman)
Angelica Balabanoff – Rebel (memoires)

Wie de opkomst van het Italiaanse fascisme beter wil begrijpen, niet analytisch of academisch, maar in de zin van ‘aanvoelen hoe het was’, moet M. De zoon van de eeuw lezen, de roman van Antonio Scurati die verhaalt hoe Benito Mussolini en zijn ‘Fasci di Combattimento’ (later omgedoopt tot de Fascistische Partij van Italië) na de eerste wereldoorlog door middel van een niets ontziende terreurcampagne de macht grepen. De 800 bladzijden van dit eerste deel bestrijken de periode 1919 tot 1925. Er zijn nog twee delen gepland, aldus de flaptekst.

Volgens Scurati is ‘M’ integraal gebaseerd op originele bronnen. Dat lijkt te kloppen: bijna elk hoofdstuk eindigt met enkele citaten uit kranten, brieven, staatsarchieven, dagboeken. Zo ontstaat een overtuigend relaas, een ‘documentaire roman’ die meer beklijft en wellicht ook meer inzicht in sommige aspecten van het fascisme en van het leven in Italië na 1918 verschaft dan menig historisch werk.

Voor mij bevestigt ‘M’ het vermoeden dat, net zoals in Duitsland, ook in Italië de opkomst van het fascisme niet los te denken valt van het succes van het socialisme in die periode, net na de Russische Revolutie. Soms lijkt het wel (om nu even sterk te vereenvoudigen) alsof alle maatschappelijke ontwikkelingen in het Europa van de jaren 1900-1950 terug te brengen zijn tot één overheersende kwestie: de strijd om de eigendomsverhoudingen. In de Italiaanse versie van die strijd stelden veel industriëlen, maar ook talloze kleine pachters en ondernemers (en, zo lijkt het, ook de Italiaanse koning, de loge en het Vaticaan) al hun hoop in Mussolini’s fascisten nadat de socialisten bij de parlementsverkiezingen van 1921 een overweldigende meerderheid behaalden en een revolutie à la Rusland ook in Italië onafwendbaar leek. Met nietsontziend straatgeweld en een aanhoudende terreurcampagne, getolereerd door de staat en op z’n zachtst gezegd openlijk goedgepraat door de conservatieve pers zoals Corriere della Sera, brak de door Mussolini geleide (alhoewel, zie hieronder), in die beginjaren nog linkse, fascistische beweging in luttele maanden de politieke macht, het zelfvertrouwen en de samenhang van de socialisten.

Zou het met een andere leider dan Mussolini anders gelopen zijn? Voor mij is dat helemaal niet zeker, te meer daar ik meteen na ‘M’ ook de politieke herinneringen van één van de leidende figuren van het internationale socialisme, Angelica Balabanoff (of Balabanova), las (Rebel. Politieke herinneringen 1869-1938, Schokland Kritische Klassieken, 2018). Balabanova, die jarenlang nauw met Mussolini samenwerkte (en volgens sommige bronnen een tijdlang intiem met hem samenleefde), schetst de ‘Duce’ als een uitgesproken lafaard, iemand die ‘s nachts niet alleen de straat op durfde, een opportunistische hoogstapelaar zonder principes en bovenal een door en door egocentrische narcist, verstoken van elk empathisch vermogen. Was Mussolini wel zo’n doortastend leider? Ik heb zo m’n twijfels.

Ook Scurati zet in ‘M’ een Mussolini neer die zich tijdens de terreurexpedities van de fascisten doorgaans op de redactie van zijn krant verschanste – in geen geval een leider die de touwtjes in handen had. Het waren de anderen, de meedogenloze sadisten zoals een Italo Balbo en de lokale bendeleiders die de geschiedenis aanstuurden. De opportunist Mussolini wist perfect wanneer hij een situatie kon uitbuiten om zichzelf op de voorgrond te plaatsen, maar ik betwijfel of hij de gebeurtenissen meester was. Enfin, dat is het beeld dat ik nu van hem heb.

In ‘M’ schittert overigens de buitengewoon excentrieke dichter, dandy en oorlogsheld Gabriele D’Annunzio in een bijrol. Het heroïsch-koldereske relaas van de inname van Fiume (Rijeka) in 1920, met soldaten en zelfs hoge officieren die, in de ban van D’Annunzio’s charisma, meteen naar zijn kamp overliepen en hielpen bij de verovering en de bezetting van de stad, zou bij sommige lezers wel eens een heimelijk verlangen naar grootse historische daden kunnen opwekken. De Vrijstaat Fiume bestond tot 1924, toen het door het fascistische Italië geannexeerd werd.

‘M’ is historische fictie (?) op z’n best. Bovendien erg actueel nu we opnieuw beleven hoe massa-angst ontstaat en gevoed en misbruikt wordt.

Enkele uittreksels uit ‘M’

“Hetgeen betekent dat de stelling van geweld tegenover geweld heeft afgedaan, dat de gematigden de fascisten beschouwen als een besmettelijke, maar noodzakelijke ziekteverwekkende stof voor de opperste overlevingskansen van het sociale organisme. Een onder de huid geïnjecteerd vaccin tegen het socialisme.” (p. 336, jaar: 1921, door het romanpersonage Benito Mussolini)

“Giolitti heeft een eigen plan: de fascistische illegaliteit, die wordt gezien als een voorbijgaand verschijnsel, indammen en binden aan de grondwet. Mussolini heeft een tegenplan: wanorde creëren om te laten zien dat alleen hij de orde kan herstellen. De knokploegleden met de ene hand ontketenen om ze dan met de andere in te tomen. Daarvoor moet hij echter twee veldslagen voeren, op twee verschillende fronten, waarbij de bondgenoten en de vijanden stuivertje-wisselen. Er komt een hypnotische toverij bij kijken waardoor je iets kunt doen en ontdoen, iets beweren en het tegendeel ervan, je bewust overtuigen van de waarachtigheid van iets en onbewust weten dat het onwaar is, vooral moet je kunnen vergeten en vergeten dat je hebt vergeten. Er is kortom een dubbele gedachte nodig. Zo blijf je altijd op het rechte spoor.” (391, jaar: 1921, door het personage Benito M.)

“Overigens zijn de Milanese industriëlen hem weer gaan financieren door rechtstreeks geld over te maken aan de centrale directie, anders dan de landeigenaars, die uitdelen aan de Fasci in de provincie. De reactionaire Achille Ratti, aartsbisschop van Milaan, die het jaar daarvoor in de Dom de fascistische vaantjes heeft gezegend, heeft de Heilige Stoel bestegen op het moment dat Mussolini het Quirinaal betrad, daar ontboden door de koning voor overleg naar aanleiding van de zoveelste regeringscrisis. De beau monde reikt hem dus de hand. Waarom zou hij die niet aannemen? Waarom zou hij erin blijven bijten?” (p. 471, jaar: 1922) 

[In dit verband volgt hier een kort fragment uit Balabanoffs ‘Rebel’, over het moment dat Mussolini uit de socialistische partij gezet werd en zijn nieuwe krant ‘Il Popolo D’Italia’ uitbracht, die later de spreekbuis van het fascisme zou worden:

“Iedereen wist dat, toen Il Popolo D’Italia verscheen, Mussolini’s ‘bekering’ een financiële reden had en in Italië was het algemeen bekend dat het geld van de geallieerden en de Italiaanse industriëlen kwam. De meest gehoorde vraag van deze dagen was dan ook: ‘Wie heeft er betaald?’ (p. 129 – Balabanoff vervolgt dat in 1926, tijdens het proces in Parijs tegen de anti-fascist Bonomini, bekend werd dat de Franse regering in die periode tienduizenden francs aan Mussolini had overgemaakt.)]

“Italië is echt een fantastisch land: in achtenveertig uur knuppelen is bereikt wat in een eeuw van strijd niet is gelukt: de socialisten zijn gebroken. Kijk daar die mensen beneden, die kranten, die socialistische organisaties, die zich tot gisteren vertakten over de vlakten, de kusten, de bergruggen van dit geweldige land. Kijk ze nu toch… niet één gebaar, niet één kreet, ze durven niet eens adem te halen. (…) Nu hoeven de socialisten niet meer getroffen te worden, nu zijn er nog maar twee krachten in het veld: de fascisten en de liberale staat, en dat wordt een dodelijk duel. Je moet lang wachten, voordat je je enige klap toedient. Aan die stelregel moet je je houden. Altijd trouwens.” (513, jaar: 1922, door het romanpersonage Benito Mussolini)

“Door een simpele hervorming van het kiesstelsel zit Mussolini dus weer in het zadel. Liberaal rechts, dat tot voor kort bereid was hem te wippen, zoekt aangelokt door het vooruitzicht van herverkiezing weer toenadering. Door de dreiging niet herkozen te worden lopen de gematigde fascisten, die tot voor kort verleid waren tot opstand, weer in het gareel. En zo sluit het moeras zich weer boven op de eigen slikafzetting. Het enige waar het de beroepspolitici om gaat is herverkozen te worden. De wereld mag vergaan, maar zij zullen niet om iemands mooie blauwe ogen het pluche verlaten.” (p. 820, jaar: 1924, door de verteller)

Een uittreksel uit ‘Rebel’

Tot slot een anekdote uit Balabanoffs ‘Rebel’ (pagina’s 109-110; het citaat staat in het hoofdstuk over de periode 1912-1914, toen Mussolini nog lid was van de marxistische vleugel van de Socialistische Partij van Italië, waartoe ook Balabanoff behoorde. De titel van het hoofdstuk is ‘Mussolini’s pathologische gedrag’):

‘Elke dag om ongeveer vier uur ’s middags ging Mussolini de deur uit voor een bezoek aan de dokter. Hoewel hij erg terughoudend was in zijn contact met de meeste kameraden en nooit het masker waaronder hij zijn gedachten en emoties verborg liet vallen, liet hij geen gelegenheid ongebruikt om over zijn aandoeningen te spreken. Dat was een van zijn manieren om aandacht te trekken en medeleven op te wekken. Hij vond het origineel om op te scheppen over iets waar de meeste andere mensen over zouden zwijgen. Ongeacht welke gasten er waren, als het tijd was om naar de dokter te gaan vertelde hij dat en ook de reden waarom. Als hij terugkwam klaagde hij luidkeels over zijn pijn en bleef uren achtereen in een prikkelbare stemming.

Omdat ik geïrriteerd was door zijn manier van aandacht trekken, onderbrak ik hem een keer toen er verschillende mensen aanwezig waren. ‘Waarom moet je altijd hetzelfde herhalen?’ vroeg ik hem. ‘Zelfs als het over iets interessants ging zou het vervelend worden. Kan je niet gewoon naar een specialist gaan en ermee ophouden?’

‘Je hebt gelijk,’ zei hij, ‘ik zal naar een specialist gaan.’

De volgende middag om ongeveer zes uur werd mijn aandacht getrokken door iets ongebruikelijks – er stopte een koets voor de deur van het kantoor van Avanti. De man die uitstapte en ons redactiekantoor binnenkwam was Mussolini, maar ik herkende hem nauwelijks. Hij trilde, zijn gezicht was bleek en zijn ogen waren vol paniek. Ieder woord dat hij sprak leek hem ondraaglijk pijn te doen. Hij wierp zichzelf in een stoel, verborg zijn gezicht in zijn handen en begon te huilen. Hoewel ik gewend was aan zijn hysterische uitbarstingen, begreep ik dat er deze keer iets anders aan de hand was dan een van zijn gebruikelijke zenuwaanvallen.

‘Wat is er met je aan de hand?’ vroeg ik. ‘Waarom huil je?’

Hij richtte zijn hoofd op en keek me met een van afschuw vervulde uitdrukking aan. ‘Voel je het dan niet, ruik je het niet?’ klaagde hij. ‘Ruik je het ontsmettingsmiddel niet?’

‘Ontsmettingsmiddel?’

‘Ja, en stel je voor, die verdomde dokter heeft me bloed afgenomen. Voor hij dat deed gebruikte hij een ontsmettingsmiddel, nu ruik ik het overal – overal. Het achtervolgt me!’

Ik probeerde hem te kalmeren, verzekerde hem dat hij er gauw van af zou zijn en adviseerde hem naar huis te gaan voor het avondeten.

‘Ik ben bang voor die lucht,’ ging hij verder. ‘Ik ben overal bang voor.’

[De bezorgde Balabanoff zocht de dokter op, een kameraad van de partij die ze kende. Ze vroeg of ze iets voor Mussolini kon doen.]

‘Kameraad’, antwoordde hij, ‘als medische chef van de kliniek zie ik elk jaar duizenden patiënten. Geloof me als ik je vertel dat ik nog nooit zo’n lafaard heb gezien als Mussolini.’

‘Flexibele lockup’ als alternatief voor lockdown?

 

[De onderstaande tekst, een vroege oproep tot wat later door anderen omgekeerde lockdown werd genoemd, publiceerde ik op 31 mei 2020 op https://kwestievansamen.be, een domeinnaam die binnenkort zal verdwijnen omdat provider Versio zijn prijzen verdrievoudigd heeft. 

Een tijdsdocument uit de eerste maanden van de 'coronapandemie'.]

 

De bereidheid om bij een mogelijke tweede golf van de corona-epidemie opnieuw een totale “lockdown” te aanvaarden neemt zienderogen af. Is er een andere oplossing denkbaar als reactie op een eventuele tweede besmettingsgolf of op mogelijke toekomstige epidemieën? Volgens mij wel.

Als alternatief voor een “lockdown” (een top-down-maatregel) stel ik hieronder een oplossing voor die van onderuit (bottom-up) kan groeien en die, in vergelijking met “lockdown” (1) de ontwrichting van ons samenleven zou beperken, (2) de schade voor de economie zou beperken, (3) minder sterfte als gevolg van verplichte langdurige quarantaine zou veroorzaken en (4) sneller tot groepsimmuniteit zou leiden. En dat alles (5) zonder dat iemand gedwongen zou worden om zich tegen zijn of haar wil bloot te stellen aan het gevaar van corona-infectie.

Voor- en nadelen van “lockdown”

“Lockdown” is een door de centrale overheid besliste collectieve quarantaine, die aan een grote groep mensen opgelegd wordt om een kleine groep te beschermen. Zo’n “lockdown” heeft twee doelen: ten eerste, voorkomen dat veel mensen op hetzelfde moment ziek worden, wat tot overbelasting van de ziekenhuizen zou leiden; ten tweede, zo veel mogelijk vermijden dat mensen uit risicogroepen blootgesteld worden aan het virus. Vanuit dit oogpunt is de “lockdown” in België mogelijk een succes te noemen.

Maar een langdurige “lockdown” gaat gepaard met een ongeziene ontwrichting van de samenleving: de economische schade is ongezien (en voorlopig moeilijk in te schatten); heel wat gezinnen dreigen in de armoede terecht te komen; het welbevinden van veel mensen staat zwaar onder druk; het maatschappelijk weefsel is aangetast; de angst en het wantrouwen in de bevolking nemen toe; bij velen groeit het gevoel dat ze als burgers en inwoners willoos onderworpen zijn aan beslissingen van bovenaf en aan een controlerende overheid met groeiende bevoegdheden; de rechtszekerheid neemt af. Een opgelegde, langdurige “lockdown” is potentieel uitermate schadelijk voor onze samenleving en de kwaliteit van ons (samen)leven. “Een tweede lockdown overleven we niet”, klinkt het hier en daar.

Daarnaast heeft “lockdown” een andere belangrijke tekortkoming: als iedereen thuis opgesloten zit, bouwen we als samenleving niet of nauwelijks groepsimmuniteit op. Behalve wanneer het virus vanzelf verdwijnt, zou de collectieve quarantaine in principe moeten duren tot er een vaccin is, iets wat zelfs in de meest optimistische scenario’s nog maanden zal duren.

Kortom, de “lockdown” redt mensenlevens en kost mensenlevens, al kan niemand zeggen hoeveel precies. Hoe langer de “lockdown” duurt, hoe meer we de negatieve gevolgen ervan zullen ondervinden.

Sommige wetenschappers verwachten een tweede covid-19-golf in het najaar van 2020. Maar ook als die golf er niet komt, hebben we hopelijk geleerd dat we ons maar beter kunnen voorbereiden op toekomstige epidemieën. Hoog tijd dus om na te denken over alternatieven voor de opgelegde collectieve quarantaine of “lockdown”.

Een alternatief voor “lockdown”

Is er een andere manier denkbaar om als samenleving met dodelijke epidemieën om te gaan? Bestaat er een oplossing die de voordelen van collectieve quarantaine biedt (maximale bescherming van risicogroepen; overbelasting van de gezondheidszorg voorkomen), zonder de nadelen ervan? Volgens mij is het antwoord op die vraag positief. In wat volgt schets ik zo’n alternatief in grote lijnen.

Vooraf dit: de voorgestelde oplossing is geen kant-en-klaar pakket. Ik schets hieronder een andere benadering van het probleem: een flexibele (of beter: fluïde), decentrale oplossing die steunt op samenwerking tussen burgers en de overheid en op een doorgedreven vorm van solidariteit. Die oplossing roept nieuwe vragen en problemen op, waarop we een antwoord zullen moeten zoeken. Een permanente bijsturing zal nodig zijn. Maar net omdát het een decentrale, fluïde oplossing is en het initiatief en de verantwoordelijkheid dus voornamelijk op lokaal vlak en bij ieder van ons liggen, vermoed ik dat die bijsturing soepeler, directer en meer op maat zal gebeuren dan bij de huidige, centraal geleide en dus logge aanpak.

Voorlopig heb ik de operatie “Flexibele lockup” gedoopt (suggesties voor een elegantere benaming zijn welkom).

Flexibele lockup: een fluïde, decentraal, solidair antwoord op de corona-epidemie

Gedurende de volledige periode van een Flexibele lockup onderscheiden we in de samenleving twee groepen: de “Buitengaanders” en de “Binnenblijvers”. Buitengaanders kunnen zich vrij verplaatsen en nemen in de mate van het mogelijke hun normale rol in het maatschappelijk leven op. Binnenblijvers zonderen zich tijdelijk af en blijven in quarantaine. De keuze om tot de ene of de andere groep te behoren, is (op twee uitzonderingen na) vrijwillig en kan op elk moment herzien worden.

(1) Elke meerderjarige inwoner van het land kan in alle vrijheid beslissen om ofwel het normale, actieve leven voort te zetten (als Buitengaander), ofwel in quarantaine te blijven in de eigen woning (als Binnenblijver).

Met andere woorden: iedereen die weer aan het werk, naar de school of de sportvereniging, op café of op restaurant wil gaan, kan dat doen. Anderzijds kan ieder die tot een risicogroep behoort of die voor zijn of haar gezondheid vreest, in quarantaine blijven. Deze keuze maakt elke inwoner van het land voor zichzelf.

Er zijn twee belangrijke uitzonderingen: voor minderjarige kinderen beslissen de ouders of de voogd; en wie ziek wordt van COVID-19 of de gekende symptomen vertoont, gaat meteen verplicht in (volledige) quarantaine en treedt dus tijdelijk toe tot de groep van Binnenblijvers.

(2) Het staat iedereen (behalve coronazieken) vrij om de keuze “Binnenblijver of Buitengaander” te wijzigen. De samenleving vertrouwt erop dat ieder die keuze voor zichzelf kan maken. Een Buitengaander kan met onmiddellijke ingang Binnenblijver worden en in quarantaine gaan. Voor de Binnenblijvers is de verandering van groep pas om de week mogelijk: om de huisdokters en het systeem van solidariteit (zie hieronder) niet te overbelasten, kan een Binnenblijver pas na een week Buitengaander worden.

(3) Buitengaanders en Binnenblijvers hebben, als ze ziek worden, recht op dezelfde medische zorgen. (Mogelijk moet daarvoor de ziekenhuiscapaciteit opgetrokken worden. Dat moet dan met hoogdringendheid gebeuren, overigens ook om ons land tegen toekomstige epidemieën te wapenen.)

(4) Binnenblijvers maken hun keuze bekend bij de huisdokter. De dokter schrijft een ziektebriefje uit (een “quarantainebriefje”). De patiënt is niet verplicht een geneeskundig onderzoek te ondergaan en de arts moet (zolang de uitzonderingstoestand van Flexibele lockup duurt) zonder bijkomende vragen of voorwaarden het quarantaineverlof uitschrijven.

Met andere woorden: zolang de Flexibele lockup duurt, zijn “bezorgdheid om besmet te worden” en “behoren tot een risicogroep” voldoende redenen voor de huisdokter om een ziektebriefje te schrijven. Details over iemands motivatie om binnen te blijven, vallen onder het beroepsgeheim van de dokter. Deze informatie kan dus in geen geval gedeeld worden met de overheid, de werkgever, de familie, de verzekering, enzovoort.

(5) Zolang de corona-epidemie aanhoudt, hebben de Binnenblijvers recht op dezelfde financiële tegemoetkomingen en op identieke steunmaatregelen als tijdens de eerste fase van de corona-lockdown in België (technische werkloosheid; bescherming tegen ontslag; betaling van een steunpremie voor gedwongen sluiting van een zaak; uitstel van aflossing van kredieten; ziekteverlof; afstandsonderwijs voor schoolgaande kinderen; enzovoort). Binnenblijvers mogen dus geen enkel bijkomend nadeel ondervinden van het feit dat ze voor quarantaine kiezen.

(6) De groep van de Buitengaanders houdt de samenleving en de economie zo goed mogelijk op gang. Hoe groter het aantal Buitengaanders, hoe beperkter de economische schade én hoe sneller we als bevolking groepsimmuniteit opbouwen.

(7) De Buitengaanders hebben nog een andere belangrijke functie: zij organiseren en dragen de solidariteit met de Binnenblijvers. Wie in quarantaine blijft, moet immers kunnen rekenen op de solidariteit en de hulp van anderen (bv. boodschappen doen, hulp bij onderwijs, allerlei andere behoeften lenigen). Het volgende punt schetst welke vorm deze solidariteit zou kunnen aannemen.

(8) Om een maximale betrokkenheid van alle inwoners te bereiken en om zo goed mogelijk te kunnen inspelen op individuele behoeften, lijkt het raadzaam dat Flexibele lockup lokaal georganiseerd wordt, in buurtcomités die zijn samengesteld uit vrijwilligers en die nauw samenwerken met de lokale overheid (stad of gemeente). Deze buurtcomités leggen een register aan van de Binnenblijvers uit de buurt en van hun behoeften; ze zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de solidariteit in de buurt.

(Zie ook hieronder: organisatorische aanvullingen).

(9) Flexibele lockup kan maar gedragen worden door de bevolking als geheel, wanneer niemand zich voor de eigen keuze hoeft te verantwoorden of schuldig te voelen tegenover de andere groep, dus wanneer de keuze voor ‘binnen blijven’ en de keuze voor ‘naar buiten gaan’ als volstrekt evenwaardig gelden. Immers, de ene groep kan zonder de andere niet bestaan. Omdat dit laatste (de wederzijdse afhankelijkheid van beide groepen) zo fundamenteel is voor het slagen van Flexibele lockup, vat ik nog even de wezenlijke bijdrage van Binnenblijvers en Buitengaanders samen.

De wezenlijke bijdrage van de Binnenblijvers: zij zorgen dat onze gezondheidszorg niet overbelast geraakt. Het is enkel dankzij hun keuze om in quarantaine te blijven dat de Buitengaanders met meer vertrouwen het risico op COVID-19-besmetting kunnen aangaan. Dankzij de Binnenblijvers hoeft een Buitengaander zich bovendien niet schuldig te voelen dat hij of zij iemand zou kunnen besmetten (de andere Buitengaanders hebben voor zichzelf immers het risico op besmetting aanvaard).

De wezenlijke bijdrage van de Buitengaanders: zij houden de samenleving op gang en organiseren de solidariteit met de Binnenblijvers. Bovendien versnellen ze het opbouwen van groepsimmuniteit. (Dat neemt niet weg dat er tijdelijke afspraken gemaakt kunnen worden over het contact tussen Buitengaanders, bv. over afstand houden of mondmaskers dragen.)

Het is van groot belang dat zowel de Buitengaanders als de Binnenblijvers zich bewust zijn van (en respect tonen voor) de wezenlijke bijdrage die de andere groep aan de samenleving levert. Op dit vlak hebben de overheid én de media een uiterst belangrijke rol van “positieve communicatie en pr” te vervullen.

(10) De overheid beslist wanneer de periode van Flexibele lockup begint en eindigt.

Tot daar, in grote lijnen, het concept van Flexibele lockup. Vanzelfsprekend kunnen ook allerlei bijkomende afspraken gemaakt worden. Zo zouden de Binnenblijvers (behalve de coronazieken) op bepaalde momenten van de dag een wandeling of een sportactiviteit moeten kunnen doen (of, bijvoorbeeld,  gaan winkelen in een aparte “bubbel” van winkels). De Buitenblijvers kunnen afspraken maken over tijdelijk fysiek afstand houden of het dragen van mondmaskers (ook die afspraken kunnen lokaal verschillen: elke winkel kan bijvoorbeeld zelf aangeven wat de regels zijn, net zoals elke sportclub en elke schooldirectie).

Organisatorische aanvullingen

Tot slot volgen enkele korte aanvullingen van organisatorische aard.

Waarom werken met buurtcomités?

Waarom ligt de organisatie bij voorkeur in handen van (in hoge mate autonome) buurtcomités en niet van bijvoorbeeld de gemeenten en steden? Het antwoord op die vraag is dubbel.

Ten eerste hebben alle openbare besturen de neiging om algemene oplossingen te bedenken en die in een nogal strak regelgevend kader in te passen, dat (tot het opnieuw bijgestuurd wordt) weinig aanpassingen aan individuele situaties toelaat. Flexibele lockup kan maar ten volle werken als het fluïde is, dus wanneer er als het ware permanent en zonder administratieve of bureaucratische ballast ingespeeld kan worden op nieuwe situaties, persoonlijke behoeften, lokale gegevenheden. Hoe sneller en flexibeler een buurtcomité kan inspelen op de behoeften van de buurt en de buurtbewoners, hoe beter de Binnenblijvers geholpen kunnen worden. Zo kan binnen elke gemeente een lappendeken van buurtcomités ontstaan. Zij kunnen vanzelfsprekend onderling samenwerken en alle buurtcomités zullen nauw met de overheid samenwerken. De buurtcomités en de overheid zullen elkaar inspireren en van elkaar leren. Zo kan een netwerk van samenwerkende eenheden ontstaan.

De tweede reden heeft te maken met het wezen van solidariteit. Solidariteit werkt het best wanneer ze vrijwillig en vrij van obstakels is.

Wel vervullen de lokale overheden een cruciale faciliterende, ondersteunende rol in de samenwerking met de buurtcomités. Ook kan een vorm van controle (bij voorkeur achteraf, niet vooraf) ingebouwd worden, zodat de overheid kan ingrijpen wanneer een buurtcomité er om welke reden ook niet in slaagt, zijn opdracht naar behoren te vervullen.

Hoe werken de buurtcomités?

Flexibele lockup vereist dus een nauwe samenwerking tussen de buurtcomités, enerzijds, en de lokale, provinciale, regionale en federale overheden, anderzijds. De federale overheid bepaalt het algemene kader (bv. duur van de Flexibele lockup; algemene steunmaatregelen voor Binnenblijvers) en legt de financiering van de buurtcomités vast (bv. een vast bedrag per dag en per Binnenblijver; of, nog beter: financiering in functie van de reële behoeften van elk buurtcomité). De buurtcomités geven de lokale overheden volledige inzage in alle aspecten van hun werking (maximale transparantie), maar delen gevoelige informatie niet met anderen.

In het ideale geval stel ik me voor dat elk buurtcomité autonoom beslist. Wel kan de overheid vooraf vastleggen in welke gevallen de gemeente kan ingrijpen in de werking van een buurtcomité. Flexibele lockup gaat dus uit van lokale autonomie en vertrouwen (niet van beslissingen van bovenaf en controle).

Om zo flexibel mogelijk te kunnen werken, gaat het best om nieuwe, ad hoc gevormde buurtcomités. Zo wordt vermeden dat vastgeroeste structuren of mogelijke conflicten van bestaande buurtorganisaties de werking bemoeilijken. Het lijkt raadzaam dat de gemeente aan elk buurtcomité een ambtenaar toewijst, die nauw bij de werking betrokken wordt en die het comité in de gemeente vertegenwoordigt.

Voor buurtcomités die te weinig mensen vinden om de solidariteit te organiseren, moet een oplossing gezocht worden.

Wat als mensen misbruik maken van het recht om binnen te blijven?

Sommigen zullen tegenwerpen dat mensen misbruik kunnen maken van het recht op quarantaine en de voordelen (compensaties) die daaraan verbonden zijn. Zij dienen te beseffen dat bij een algemene “lockdown” die situatie aan iederéén opgelegd wordt, met een onvergelijkbaar veel hogere totale kost voor de samenleving als gevolg. Flexibele lockup is geen ideale oplossing, maar een algemene lockdown is dat nog veel minder.

Welke vormen van controle en welke sancties zijn nodig?

Het korte antwoord op deze vraag is: controle en sancties of boetes zijn bij Flexibele lockup niet (of nauwelijks) nodig, op voorwaarde dat de overheid voldoende vertrouwen schenkt aan de bevolking en aan de buurtcomités en dat de buurtcomités het principe van transparantie huldigen. Wel heeft de overheid een belangrijke sensibiliseringsopdracht te vervullen. Ook de taken van politie en controlerende ambtenaren veranderen bij Flexibele lockup : geen controles en bestraffing van overtreders, maar hulp en ondersteuning bieden waar nodig.

Wat als mensen die onder één dak wonen, verschillende keuzes maken?

Er is een praktische moeilijkheid waarvoor ik zelf nog geen afdoende oplossing gevonden heb: wat als een gezin of een gemeenschap die onder één dak leeft, het niet eens kan worden over de beslissing om binnen te blijven of buiten te gaan (ervan uitgaande dat het gezin in kwestie geen aparte quarantaineruimte voor een of enkele leden kan voorzien)? Een mogelijkheid is misschien dat de gemeente tijdelijke opvang voor Binnenblijvers (of Buitengaanders) organiseert.

Wanneer beginnen?

Flexibele lockup kan op elk moment ingaan (bijvoorbeeld nu meteen, als alternatief voor de lockdown die nu geleidelijk afgebouwd wordt). Maar ook als er zich in het najaar een tweede golf van covid-19-epidemie zou voordoen. Of bij mogelijke toekomstige epidemieën.

Vertrouwen en solidariteit

De voorbije maanden is bij velen het besef gegroeid dat we met z’n allen in hetzelfde schuitje zitten. Ieder van ons kan morgen ziek worden. Ieder van ons kan plotseling tot een risicogroep behoren. Ieder van ons kan straks aangewezen zijn op de hulp en solidariteit van anderen. We moeten af van de idee dat je de samenleving tot “last” zou zijn als je vandaag werkloos bent of een andere uitkering krijgt, of als je thuis in quarantaine zit. Elk samenlevingsverband moet een manier vinden om te zorgen voor mensen die het moeilijk hebben. De corona-epidemie dwingt ons om op zoek te gaan naar nieuwe oplossingen, met nieuwe vormen van solidariteit, burgerschap en ondernemingszin. Gelukkig zit solidariteit diep onze genen (en in onze geschiedenis) ingebakken.

De twee belangrijkste voorwaarden om Flexibele lockup te doen slagen, zijn: (1) dat de overheid bereid is om de organisatie van de buurtsolidariteit grotendeels aan de buurtcomités over te laten en (2) dat we met genoeg zijn om te geloven dat de operatie zal slagen. Het gaat dus bijna letterlijk om een self-fulfilling prophecy, met als ingrediënten: inventieve collectieve daadkracht, verantwoordelijkheid en burgerzin, solidariteit, flexibiliteit, lokale verankering, een hechte samenwerking tussen de bevolking en de overheid. Als we op een andere, menswaardiger manier willen samenleven, zullen we meer actief moeten ondernemen en beslissen en minder passief ondergaan.

De hier voorgestelde oplossing gaat uit van vertrouwen en solidariteit en een zo groot mogelijk respect voor ieders persoonlijke beslissing. Ook in het geval van een tweede of een derde COVID-19-golf (of van toekomstige andere epidemieën) kan Flexibele lockup een aanvaardbaar evenwicht bewerkstelligen tussen zorg voor de kwetsbaren en behoud van welvaart. Dat is iets waar we vandaag mijlenver van verwijderd zijn.