dinsdag 26 december 2023

Mussolini: socialist, fascist of opportunist?

 

[oorspronkelijk verschenen op kwestievansamen.be, op 21 november 2020]

Antonio Scurati – M. De zoon van de eeuw (roman)
Angelica Balabanoff – Rebel (memoires)

Wie de opkomst van het Italiaanse fascisme beter wil begrijpen, niet analytisch of academisch, maar in de zin van ‘aanvoelen hoe het was’, moet M. De zoon van de eeuw lezen, de roman van Antonio Scurati die verhaalt hoe Benito Mussolini en zijn ‘Fasci di Combattimento’ (later omgedoopt tot de Fascistische Partij van Italië) na de eerste wereldoorlog door middel van een niets ontziende terreurcampagne de macht grepen. De 800 bladzijden van dit eerste deel bestrijken de periode 1919 tot 1925. Er zijn nog twee delen gepland, aldus de flaptekst.

Volgens Scurati is ‘M’ integraal gebaseerd op originele bronnen. Dat lijkt te kloppen: bijna elk hoofdstuk eindigt met enkele citaten uit kranten, brieven, staatsarchieven, dagboeken. Zo ontstaat een overtuigend relaas, een ‘documentaire roman’ die meer beklijft en wellicht ook meer inzicht in sommige aspecten van het fascisme en van het leven in Italië na 1918 verschaft dan menig historisch werk.

Voor mij bevestigt ‘M’ het vermoeden dat, net zoals in Duitsland, ook in Italië de opkomst van het fascisme niet los te denken valt van het succes van het socialisme in die periode, net na de Russische Revolutie. Soms lijkt het wel (om nu even sterk te vereenvoudigen) alsof alle maatschappelijke ontwikkelingen in het Europa van de jaren 1900-1950 terug te brengen zijn tot één overheersende kwestie: de strijd om de eigendomsverhoudingen. In de Italiaanse versie van die strijd stelden veel industriëlen, maar ook talloze kleine pachters en ondernemers (en, zo lijkt het, ook de Italiaanse koning, de loge en het Vaticaan) al hun hoop in Mussolini’s fascisten nadat de socialisten bij de parlementsverkiezingen van 1921 een overweldigende meerderheid behaalden en een revolutie à la Rusland ook in Italië onafwendbaar leek. Met nietsontziend straatgeweld en een aanhoudende terreurcampagne, getolereerd door de staat en op z’n zachtst gezegd openlijk goedgepraat door de conservatieve pers zoals Corriere della Sera, brak de door Mussolini geleide (alhoewel, zie hieronder), in die beginjaren nog linkse, fascistische beweging in luttele maanden de politieke macht, het zelfvertrouwen en de samenhang van de socialisten.

Zou het met een andere leider dan Mussolini anders gelopen zijn? Voor mij is dat helemaal niet zeker, te meer daar ik meteen na ‘M’ ook de politieke herinneringen van één van de leidende figuren van het internationale socialisme, Angelica Balabanoff (of Balabanova), las (Rebel. Politieke herinneringen 1869-1938, Schokland Kritische Klassieken, 2018). Balabanova, die jarenlang nauw met Mussolini samenwerkte (en volgens sommige bronnen een tijdlang intiem met hem samenleefde), schetst de ‘Duce’ als een uitgesproken lafaard, iemand die ‘s nachts niet alleen de straat op durfde, een opportunistische hoogstapelaar zonder principes en bovenal een door en door egocentrische narcist, verstoken van elk empathisch vermogen. Was Mussolini wel zo’n doortastend leider? Ik heb zo m’n twijfels.

Ook Scurati zet in ‘M’ een Mussolini neer die zich tijdens de terreurexpedities van de fascisten doorgaans op de redactie van zijn krant verschanste – in geen geval een leider die de touwtjes in handen had. Het waren de anderen, de meedogenloze sadisten zoals een Italo Balbo en de lokale bendeleiders die de geschiedenis aanstuurden. De opportunist Mussolini wist perfect wanneer hij een situatie kon uitbuiten om zichzelf op de voorgrond te plaatsen, maar ik betwijfel of hij de gebeurtenissen meester was. Enfin, dat is het beeld dat ik nu van hem heb.

In ‘M’ schittert overigens de buitengewoon excentrieke dichter, dandy en oorlogsheld Gabriele D’Annunzio in een bijrol. Het heroïsch-koldereske relaas van de inname van Fiume (Rijeka) in 1920, met soldaten en zelfs hoge officieren die, in de ban van D’Annunzio’s charisma, meteen naar zijn kamp overliepen en hielpen bij de verovering en de bezetting van de stad, zou bij sommige lezers wel eens een heimelijk verlangen naar grootse historische daden kunnen opwekken. De Vrijstaat Fiume bestond tot 1924, toen het door het fascistische Italië geannexeerd werd.

‘M’ is historische fictie (?) op z’n best. Bovendien erg actueel nu we opnieuw beleven hoe massa-angst ontstaat en gevoed en misbruikt wordt.

Enkele uittreksels uit ‘M’

“Hetgeen betekent dat de stelling van geweld tegenover geweld heeft afgedaan, dat de gematigden de fascisten beschouwen als een besmettelijke, maar noodzakelijke ziekteverwekkende stof voor de opperste overlevingskansen van het sociale organisme. Een onder de huid geïnjecteerd vaccin tegen het socialisme.” (p. 336, jaar: 1921, door het romanpersonage Benito Mussolini)

“Giolitti heeft een eigen plan: de fascistische illegaliteit, die wordt gezien als een voorbijgaand verschijnsel, indammen en binden aan de grondwet. Mussolini heeft een tegenplan: wanorde creëren om te laten zien dat alleen hij de orde kan herstellen. De knokploegleden met de ene hand ontketenen om ze dan met de andere in te tomen. Daarvoor moet hij echter twee veldslagen voeren, op twee verschillende fronten, waarbij de bondgenoten en de vijanden stuivertje-wisselen. Er komt een hypnotische toverij bij kijken waardoor je iets kunt doen en ontdoen, iets beweren en het tegendeel ervan, je bewust overtuigen van de waarachtigheid van iets en onbewust weten dat het onwaar is, vooral moet je kunnen vergeten en vergeten dat je hebt vergeten. Er is kortom een dubbele gedachte nodig. Zo blijf je altijd op het rechte spoor.” (391, jaar: 1921, door het personage Benito M.)

“Overigens zijn de Milanese industriëlen hem weer gaan financieren door rechtstreeks geld over te maken aan de centrale directie, anders dan de landeigenaars, die uitdelen aan de Fasci in de provincie. De reactionaire Achille Ratti, aartsbisschop van Milaan, die het jaar daarvoor in de Dom de fascistische vaantjes heeft gezegend, heeft de Heilige Stoel bestegen op het moment dat Mussolini het Quirinaal betrad, daar ontboden door de koning voor overleg naar aanleiding van de zoveelste regeringscrisis. De beau monde reikt hem dus de hand. Waarom zou hij die niet aannemen? Waarom zou hij erin blijven bijten?” (p. 471, jaar: 1922) 

[In dit verband volgt hier een kort fragment uit Balabanoffs ‘Rebel’, over het moment dat Mussolini uit de socialistische partij gezet werd en zijn nieuwe krant ‘Il Popolo D’Italia’ uitbracht, die later de spreekbuis van het fascisme zou worden:

“Iedereen wist dat, toen Il Popolo D’Italia verscheen, Mussolini’s ‘bekering’ een financiële reden had en in Italië was het algemeen bekend dat het geld van de geallieerden en de Italiaanse industriëlen kwam. De meest gehoorde vraag van deze dagen was dan ook: ‘Wie heeft er betaald?’ (p. 129 – Balabanoff vervolgt dat in 1926, tijdens het proces in Parijs tegen de anti-fascist Bonomini, bekend werd dat de Franse regering in die periode tienduizenden francs aan Mussolini had overgemaakt.)]

“Italië is echt een fantastisch land: in achtenveertig uur knuppelen is bereikt wat in een eeuw van strijd niet is gelukt: de socialisten zijn gebroken. Kijk daar die mensen beneden, die kranten, die socialistische organisaties, die zich tot gisteren vertakten over de vlakten, de kusten, de bergruggen van dit geweldige land. Kijk ze nu toch… niet één gebaar, niet één kreet, ze durven niet eens adem te halen. (…) Nu hoeven de socialisten niet meer getroffen te worden, nu zijn er nog maar twee krachten in het veld: de fascisten en de liberale staat, en dat wordt een dodelijk duel. Je moet lang wachten, voordat je je enige klap toedient. Aan die stelregel moet je je houden. Altijd trouwens.” (513, jaar: 1922, door het romanpersonage Benito Mussolini)

“Door een simpele hervorming van het kiesstelsel zit Mussolini dus weer in het zadel. Liberaal rechts, dat tot voor kort bereid was hem te wippen, zoekt aangelokt door het vooruitzicht van herverkiezing weer toenadering. Door de dreiging niet herkozen te worden lopen de gematigde fascisten, die tot voor kort verleid waren tot opstand, weer in het gareel. En zo sluit het moeras zich weer boven op de eigen slikafzetting. Het enige waar het de beroepspolitici om gaat is herverkozen te worden. De wereld mag vergaan, maar zij zullen niet om iemands mooie blauwe ogen het pluche verlaten.” (p. 820, jaar: 1924, door de verteller)

Een uittreksel uit ‘Rebel’

Tot slot een anekdote uit Balabanoffs ‘Rebel’ (pagina’s 109-110; het citaat staat in het hoofdstuk over de periode 1912-1914, toen Mussolini nog lid was van de marxistische vleugel van de Socialistische Partij van Italië, waartoe ook Balabanoff behoorde. De titel van het hoofdstuk is ‘Mussolini’s pathologische gedrag’):

‘Elke dag om ongeveer vier uur ’s middags ging Mussolini de deur uit voor een bezoek aan de dokter. Hoewel hij erg terughoudend was in zijn contact met de meeste kameraden en nooit het masker waaronder hij zijn gedachten en emoties verborg liet vallen, liet hij geen gelegenheid ongebruikt om over zijn aandoeningen te spreken. Dat was een van zijn manieren om aandacht te trekken en medeleven op te wekken. Hij vond het origineel om op te scheppen over iets waar de meeste andere mensen over zouden zwijgen. Ongeacht welke gasten er waren, als het tijd was om naar de dokter te gaan vertelde hij dat en ook de reden waarom. Als hij terugkwam klaagde hij luidkeels over zijn pijn en bleef uren achtereen in een prikkelbare stemming.

Omdat ik geïrriteerd was door zijn manier van aandacht trekken, onderbrak ik hem een keer toen er verschillende mensen aanwezig waren. ‘Waarom moet je altijd hetzelfde herhalen?’ vroeg ik hem. ‘Zelfs als het over iets interessants ging zou het vervelend worden. Kan je niet gewoon naar een specialist gaan en ermee ophouden?’

‘Je hebt gelijk,’ zei hij, ‘ik zal naar een specialist gaan.’

De volgende middag om ongeveer zes uur werd mijn aandacht getrokken door iets ongebruikelijks – er stopte een koets voor de deur van het kantoor van Avanti. De man die uitstapte en ons redactiekantoor binnenkwam was Mussolini, maar ik herkende hem nauwelijks. Hij trilde, zijn gezicht was bleek en zijn ogen waren vol paniek. Ieder woord dat hij sprak leek hem ondraaglijk pijn te doen. Hij wierp zichzelf in een stoel, verborg zijn gezicht in zijn handen en begon te huilen. Hoewel ik gewend was aan zijn hysterische uitbarstingen, begreep ik dat er deze keer iets anders aan de hand was dan een van zijn gebruikelijke zenuwaanvallen.

‘Wat is er met je aan de hand?’ vroeg ik. ‘Waarom huil je?’

Hij richtte zijn hoofd op en keek me met een van afschuw vervulde uitdrukking aan. ‘Voel je het dan niet, ruik je het niet?’ klaagde hij. ‘Ruik je het ontsmettingsmiddel niet?’

‘Ontsmettingsmiddel?’

‘Ja, en stel je voor, die verdomde dokter heeft me bloed afgenomen. Voor hij dat deed gebruikte hij een ontsmettingsmiddel, nu ruik ik het overal – overal. Het achtervolgt me!’

Ik probeerde hem te kalmeren, verzekerde hem dat hij er gauw van af zou zijn en adviseerde hem naar huis te gaan voor het avondeten.

‘Ik ben bang voor die lucht,’ ging hij verder. ‘Ik ben overal bang voor.’

[De bezorgde Balabanoff zocht de dokter op, een kameraad van de partij die ze kende. Ze vroeg of ze iets voor Mussolini kon doen.]

‘Kameraad’, antwoordde hij, ‘als medische chef van de kliniek zie ik elk jaar duizenden patiënten. Geloof me als ik je vertel dat ik nog nooit zo’n lafaard heb gezien als Mussolini.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten