dinsdag 26 december 2023

Samenwerking als motor van de evolutie?

[Dit stuk publiceerde ik op 11 februari 2021 op kwestievansamen.be, een domeinnaam die ik opgaf nadat de provider zijn prijzen verdrievoudigde.]

 

‘Artikel 3. De Natie van de Planten erkent geen dierlijke hiërarchieën die gefundeerd zijn op commandocentra en gecentraliseerde functies, en bevordert verspreide en gedecentraliseerde plantendemocratieën.’

Met De universele rechten van de plant schenkt de Italiaanse plantkundige Stefano Mancuso, ‘dienaar van het plantenrijk’ en ‘bemiddelaar met onze wereld’, ons een beknopte grondwet van het plantenrijk, geschreven ‘in naam van de planten, door iemand die geen verstand heeft van juridische zaken’. Deze plantengrondwet kunnen wij mensen naleven ‘als een vademecum voor het overleven van onze soort’. Naar goede gewoonte is ook deze Mancuso speels-ironisch van toon en leer je op elke bladzijde wel iets nieuws over het wonderlijke plantenrijk. Mancuso schuwt ook de provocatie niet. Zo legt zijn plantengrondwet de nadruk niet op het individu en zelfs niet op de afzonderlijke soort, wel op de gemeenschap. Aldus hoopt hij ons te helpen ‘de regels te begrijpen die het leven regeren’.

Stefano Mancuso is hoogleraar aan de universiteit van Florence en leidt het Internationaal Laboratorium Vegetale Neurobiologie. Hij geldt als wereldexpert op het gebied van plantengedrag en de intelligentie van planten. Mancuso is de ambassadeur van de plantenwereld, zoals Carlo Rovelli de afgezant van de natuurkunde is. Als geen ander slagen beide Italianen erin de hedendaagse inzichten van hun vakgebied toegankelijk te maken voor de geïnteresseerde leek. Mancuso’s Briljant groen (2017) deed me versteld staan over de complexiteit en de intelligentie van planten, Reizend groen (2019) over de geraffineerde technieken die plantensoorten gebruiken om te overleven en zich over de aarde te verspreiden. Met De universele rechten van de plant nodigt Mancuso de mensenwereld uit tot meer bescheidenheid en – misschien nog belangrijker – tot meer realiteitszin bij het streven naar een leefbare wereld voor onze kleinkinderen.

——-

‘De zeer wijze Natie van de Planten, die honderden miljoenen jaren eerder dan welke menselijke natie dan ook is ontstaan, [waarborgt] aan alle levende wezens de soevereiniteit op aarde: om te voorkomen dat zeer aanmatigende afzonderlijke soorten voortijdig zouden uitsterven en daarmee zouden aantonen dat hun grote brein helemaal geen voordeel is, maar een evolutionair nadeel.’ (p. 28)

Acht ‘grondwetsartikelen’. Acht korte hoofdstukken met wetenswaardigheden over planten, het plantenrijk en de samenwerking tussen planten en andere levende wezens. Acht keer een aanzet om anders naar de natuur, om voorbij het antropocentrische te kijken. De universele rechten van de plant is zonder twijfel Mancuso’s meest filosofische werk.

‘Artikel 5. De Natie van de Planten waarborgt het recht op schoon water, een schone bodem en schone lucht.’

Fijnbesnaard maakt Mancuso in de uitleg bij dit laconieke grondwetsartikel brandhout van VN-klimaatresoluties en Kyoto- of Parijsprotocollen (‘een toename van 40 procent koolstofdioxide in dertig jaar, ondanks al die pogingen van een paar generaties van wetenschappers kan niet bepaald een goed resultaat worden genoemd’), om vervolgens voor een radicaal andere aanpak te pleiten: ‘Laat het opnieuw over aan de planten!  Die hebben in het verleden bewezen dat ze de hoeveelheid koolstofdioxide in de atmosfeer drastisch omlaag konden brengen, waardoor ze de dieren de mogelijkheid hebben gegeven het drooggevallen land te veroveren.’

‘We zouden ieder geschikt stukje aardoppervlak moeten bedekken met planten. Maar om te beginnen moet de ontbossing onmiddellijk worden gestopt. Het kappen van bossen strookt niet met het overleven van ons als soort. (…) Zonder een voldoende hoeveelheid bossen is er geen enkele reële kans om de tendens van toenemende CO2 te stoppen. Ontbossing zou moeten worden beschouwd als een misdaad tegen de menselijkheid.’

‘Onze steden (…), de plekken op aarde waar de meeste koolstofdioxide wordt geproduceerd, (…) zouden van top tot teen bedekt moeten worden met planten. Niet alleen op de gebruikelijke plaatsen als parken, plantsoen, tuinen, lanen, enzovoort, maar letterlijk overal: op de daken, tegen de gevels van de gebouwen, langs de wegen, op terrassen, balkons, tegen schoorstenen, stoplichten, vangrails, enzovoort. Er zou één simpele regel moeten bestaan: overal waar een plant kan leven moet een plant zijn.’

‘Laten we de bossen beschermen en onze steden bedekken met planten, dan volgt de rest vanzelf.’

Mancuso stelt nog andere algemene waarheden in vraag. Zo maken we bij artikel 6 (‘Verbruik van iedere natuurlijke hulpbron die niet hernieuwbaar is voor toekomstige generaties van levenden, is verboden.’) kennis met de paradox van Jevons: technologische verbeteringen doen de vraag en dus ook het verbruik toenemen, met een grotere belasting van het milieu als gevolg. Stof tot nadenken.

Bijzonder actueel en relevant in tijden van coronalockdowns en bubbelarresten is artikel 8:

‘De Natie van de Planten erkent en bevordert wederzijdse hulp tussen de natuurlijke gemeenschappen van levende wezens als instrument van samenleven en vooruitgang’.

Hier maakt Mancuso komaf met ‘de simplistische en archaïsche opvatting dat in de natuur het recht van de sterkste geldt’. Het begrip sociaal-darwinisme mag dan anno 2021 gedegradeerd zijn tot politiek ongewenst, toch blijft het beeld van ‘de natuur als een arena waarin de strijders net zo lang tegen elkaar vechten tot er één overblijft’, vooralsnog vast verankerd in de collectieve geest. Mancuso corrigeert: niet de sterkste, maar de best aangepaste overleeft volgens Darwins evolutieleer en gezien ‘de oneindige veranderlijkheid van de omgeving en de omstandigheden’ kunnen we onmogelijk voorspellen welke soorten zullen overleven en welke niet.

Tegenover het sociaal-darwinisme plaatst Mancuso de ideeën die de Russische anarchist Pjotr Kropotkin in 1902 in zijn baanbrekende werk Wederzijdse hulp formuleerde: ‘Juist samenwerking, dus wederzijdse hulp, en niet concurrentiestrijd [is] de bepalende factor voor het succes van de soort’. Dat illustreert Mancuso met enkele tot de verbeelding sprekende voorbeelden. Zoals de tegenwoordig algemeen aanvaarde endosymbiontentheorie van Lynn Margulis, volgens welke cellen met een celkern – waartoe alle plantaardige en dierlijke cellen behoren – zouden zijn ontstaan door een geleidelijk gegroeide samenwerking van kernloze cellen en bacteriën die zich symbiotisch in de cel integreerden – een theorie die lijnrecht ingaat tegen de notie dat toevallige mutaties de evolutie van het leven bepalen. Andere voorbeelden zijn de wonderbaarlijke symbiose van schimmels en algen in de vorm van korstmossen (zowat de taaiste levensvorm die we kennen); de samenwerking tussen stikstoffixerende bacteriën en planten; de wederzijdse hulp die zowat alle bestaande planten en schimmels voor hun overleven van elkaar afhankelijk maakt.

‘Kortom, planten zijn meesters in samenwerken en hebben door middel van allianties en verbonden overal op aarde mutualistische gemeenschappen weten op te bouwen. Dat symbiose tussen verschillende plantensoorten zo algemeen voorkomt, heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat ze zich niet kunnen verplaatsen van de plek waar ze zijn geboren. In zulke omstandigheden is het een noodzaak om stabiele samenwerkingsverbanden aan te gaan met de andere individuen waarmee je toevallig je levensruimte moet delen. Aangezien een plant niet op zoek kan gaan naar een betere leefomgeving of betere vrienden, moet hij wel leren om het maximale te halen uit de samenleving met zijn buren. Deze overlevingskunst vinden we in de meeste plantenrelaties terug.’ (Geschreven in 2019.)

Wederzijdse hulp als drijvende kracht van de evolutie: als dat geen mooie paradigmaverschuiving is.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten